| |
| |
| |
Allerlei.
Luchtbal op den Rigi.
Tot verduidelijking en opheldering der gravure op bladzijde 125 dezer aflevering kan nevenstaande figuur den lezer van veel dienst zijn. Zij stelt ons een der eikenhouten stellagiën voor die de ijzeren staven dragen, waar tusschen de aan den ballon bevestigde dwarsstaaf schuift. Zooals men ziet bestaat zulke stellagie uit twee verschillende deelen die juist op behoorlijken afstand van elkander verwijderd staan, om de dwarsstaaf en de gondel of het schuitje, met den waterbak daaronder, een vrijen doorgang te laten.
| |
Iets heel extra.
Een student keerde na eene afwezigheid van eenige maanden in den schoot zijner dierbare familie terug om zijn afgestudeerd hoofd wat te verlichten en nieuwe krachten voor nieuwen arbeid te gewinnen. Hij was de vreugde zijner familie, want hij wist allerlei onschuldige grappen te vertellen en ook uit te voeren. Slechts in ééne zaak beviel hij niet aan zijne zuster: ‘de jonge heer was een potkijker, hij stak zijn neus te veel in de keuken.’ Zonderling genoeg had hij in die vakantie een bijzonderen lust naar gestoofde roode kool, zoodat hij wist te bewerken dat daarvan dagelijks eene portie ter tafel kwam. Het was Zaturdag en Zondag roode kool en Maandag roode kool, en ware er nog een Sterredag geweest, er had ook roode kool op tafel moeten zijn. - De vakantie is ten einde. Onze student belast zijne zuster de koffers in te pakken en verzoekt haar er een extraatje, een geschenk van hare hand in te doen. Met alle genoegen wordt zijn verzoek ingewilligd. De jonge heer vertrekt van huis en komt ook op de plaats zijner bestemming, waar hij zich haast het koffer te openen waarin het geschenk zijner zuster was en vindt: eene kolossale roode kool.
| |
Invloed van het klimaat op den duur des levens.
De statistiek heeft berekend dat jaarlijks sterven één op 30 personen in Italië, Turkije en Griekenland; één op 39 in de Nederlanden, Frankrijk en Pruisen, één op 40 in Zwitserland, Oostenrijk, Spanje en Portugal; één op 44 in europeesch Rusland en Polen; één op 45 in Duitschland, Denemarken en Zweden, één op 48 in Noorwegen, op 53 in IJsland, op 58 in Engeland, op 59 in Schotland. Waaruit zou kunnen blijken dat onder eene koude luchtstreek en in hoog gelegen landen het menschelijk leven het langste duurt en dat daarentegen in de warmere het leven van korteren duur is.
| |
Om linten en zijden stoffen te verzilveren
bestrijkt men die voorwerpen door middel van een penseel of veer met in zwavelzuur opgelost zilver, waarin men een weinig gom kan mengen, opdat de oplossing niet te vloeiend worde. Is het lint of de zijde eenigszins gedroogd dan legge men het verzilverde deel over eene kom, waarin een mengsel van zink, water en zwavelzuur is gedaan; daardoor hecht zich het zilver aan de stof en verkrijgt het eene duurzame vastheid.
| |
Oorsprong der banken.
Het woord bank werd ontleend aan het banco der Italianen, bij wie het eerste de gedachte eener inrichting om de verschillende geldsoorten te wisselen is opgekomen. Oudtijds had ieder handelaar op de markt der italiaansche handelsteden zijne eigen wisselplaats of bank; stonden zijne zaken niet goed meer, zoodat hij zijnen handel niet langer kon voortzetten dan werd hij faillito verklaard en zijne bank verbroken (banco rotto); van daar de uitheemsche woorden failliet en bankroet of bankbreuk. De Venetiaansche Bank werd opgericht in 1157, die van Genua in 1345, van Amsterdam en Hamburg in 1609, van Engeland in 1694, van Amerika in 1701, van Oost-Indië in 1787.
| |
Om het graan tegen de muizen te bewaren
heeft een engelsche landbouwer voor eenige jaren een middel bekend gemaakt dat tot eene zekere hoogte eenvoudig mag heeten. Hij hield de muizen van zijne granen verwijderd door op zekere tusschenruimten in zijne graanmijten eenige takjes gewoon kruizemunt, nog van de bladeren voorzien, te leggen. Daar deze diertjes geen sterken reuk kunnen verdragen is het ook aan te raden om op alle door hen sterk bezochte plaatsen eenige druppels pepermuntolie uittegieten, waardoor men ze zeer zeker zal verdrijven.
| |
Het grieksch vuur
is eene brandstof die, naar men zegt, is uitgevonden door den Griek Kallinicus als verdedigingsmiddel tegen de Arabieren, die in het jaar 668 Konstantinopel belegerden. Men houdt het voor een mengsel van zwavel, harst, salpeter en misschien ook wel van Naptha ofschoon de wijze van samenstelling van dit verdelgingsmiddel in verloop van tijden is verloren gegaan. De uitwerking van dit vuur was vreeselijk; men gebruikte het om de oorlogsmaterialen en schepen van den vijand in brand te steken, daar het schier onuitbluschbaar was wanneer het zich aan eenig voorwerp had medegedeeld.
| |
De maarschalk de Villeroi,
gouverneur van den Dauphin, later Lodewijk XV, schreef eene zeer onduidelijke hand; booze tongen zegden zelfs dat hij het uit princiep deed - immers geleerde of hooggeplaatste personen schrijven gewoonlijk slecht of liever onleesbaar. De kardinaal de Fleury ontving eens van den maarschalk een brief waarvan hij echter geen letter kon lezen. Fleury zond hem den brief terug met het volgende antwoord: ‘Ik verzoek u, ter wille van onze wederzijdsche faam, mij duidelijker of in het geheel niet te schrijven, opdat de kwaadsprekende wereld niet kunne zeggen: de koning heeft een gouverneur die niet schrijven en een kardinaal die niet lezen kan.’
| |
Bekend en onbekend.
‘Och, Mijnheer, leen mij een paar francs’ vroeg iemand in een koffiehuis aan een ander. - ‘Waarom vraagt gij mij dat,’ was het antwoord, ‘ik heb u nooit of nergens gezien.’ - ‘Juist daarom vraag ik het U, want al die mij kent zal het mij niet geven.’
| |
Goed onthouden.
Een pedante schoolmeester, wiens hersenen te vet waren om den duidelijken en klinkklaren onzin van Carl Vogt en konsoorten in te zien, schoot eens om een paar deugnieten, die hem in de klas zaten na te apen, in een fransche colère en riep uit.... ‘houdt op, apen van jongens of.....’
‘Maar, meester;’ zei er een heel eenvoudig, ‘ik dacht dat wij jongen van apen waren?’
| |
Dat de mensch sterker is dan een paard
zal wel niemand beweren ofschoon hij in verhouding tot zijne zwaarte meer verplaatst dan een paard in die zelfde verhouding. Immers men heeft berekend dat de trekkracht van een mensch aan 12/13 van zijne zwaarte gelijk staat, terwijl die van het paard niet meer dan 2/3 zijner zwaarte bereikt. Uit de beschouwing der krachten van de insekten hebben de geleerden deze stelling opgemaakt dat hoe kleiner een dier is hoeveel te meer trekkracht het kan uitoefenen in evenredigheid van zijne zwaarte. Uit genomen proeven is gebleken dat er insekten waren die het 42voudige van hun gewicht verplaatsten.
| |
Iemand die veel invloed had
werd eens door een ander verzocht dien aan te wenden, om hem eene goede betrekking te bezorgen. Hij was hiertoe niet genegen en dacht zich met dit antwoord van den lastigen vrager af te maken: ‘Zoolang gijlieden iets zoekt ben ik goed genoeg, maar heeft men u verzadigd dan vergeet gij mij.’ - ‘Vrees daar niet voor, Mijnheer,’ was het antwoord, ‘ik zal mij onverzadelijk toonen.’
|
|