Uit grootvaders tijd.
(Slot.)
Werp een vluchtigen oogslag op het boek, dat daar ter zijde ligt: 't is het masker van de wereld, afgerukt door pater Poirters.
De fransche letterkunde heeft tot nu toe slechts ingang gevonden bij de hooge klasse; zij werd als lichtzinnig, even als de hollandsche als een middel van Protestantsche propaganda, beschouwd en buiten den kring der familiën gesloten; doch ook de eerste der genoemde talen leerde men nog niet algemeen, en de tweede was haar vreemd geworden, omdat zij zich beschaafd en veredeld, terwijl het Nederduitsch in het Zuiden standhoudend gebleven, of liever achteruit gegaan was.
De verfransching wint allengs meer veld.
Duitschland heeft een Klopstock, een Gellert; Holland heeft eene baronnesse de Lannoy, om den bloedig gehoonden landaard te wreken en de petits-maîtres te geeselen - maar Vlaamsch-België, waar de letterkunde versmacht wordt en slechts, tot dialect vervallen, spelend bij de Rethorijkers voortleeft; waar in de Academie, door Maria Theresia gesticht, de nationale taal pas voor memorie wordt aangehaald - België heeft geen enkelen (reuzen-) geest, die zich tegen den landaardmoord verzet.
Helaas! het vooroordeel tegen alles wat eigen is - iets wat nog in onze dagen niet ten eenemaal verdwenen is - heerscht oppermachtig, en zelfs moest daaronder eene poging bezwijken, welke men in 1755 aanwendde, om een fransch tijdschrift le littérateur Belgiqne op te richten, omdat men beweerde dat de woorden littêrateur en Belgique, klaagt de opsteller, als eene tegenstrijdigheid aangezien werden. ‘Les Pays-Bas,’ zoo merkt men op, n'ont jamais donné et ne donneront jamais un seul favori des Muses; le CLIMAT, nos ‘ALIMENTS, notre éducation s'y opposent!’
Heerlijke argumenten, niet waar?
De bibliotheek bestaat dan ook slechts uit het het Geestelyck Kaartspel, het Duif ken in de Steenrots; eene gefiltreerde uitgaaf van Reinaert, de dikwijls uitzinnige en triviale verstelsels Jacke met zijn fluitjen, Oerson en Valentijn en anderen. Ziedaar de boekverzameling van een burgerhuisgezin - en de groote meerderheid was zulks - op het einde der XVIIIe eeuw; veel te beperkt voor hoofd en hart; af te keuren uiterste, zoo, als het tegenovergestelde uiterste noodlottig, verderfelijk en voor de samenleving ruïneerend worden zou, als de litteratuur der Rigolboche, de plaats van het godsdienstige boek zal innemen.
De twee jonge lieden, welke gij daar zoo even aan het clavecimbel gezien hebt, zijn geroepen een bruidspaar uit te maken en een nieuwen familiekring te vormen. Dan, als die heuchelijke dag zal aanbreken, zal de moeder de bruid tooien met het schitterende diamanten hart en kruis - erfelijke kleinodiën in de familie - als het ware de talismans, welke haar zullen herinneren, dat ze de heerschende deugd, in den nieuwen huiskring zal moeten overbrengen.
Zij hebben talrijk naar de hand der zedige schoone gedongen, 't Is een stormloop geweest, wie de palm zou mogen wegdragen!
Vooreerst kwam de zoon van den meester steenhouwer opdagen - een fiksche jongen, maar die maar al te zeer weet, dat zijn vader rijk is en daarom denkt meer te zijn dan zijns gelijken.
De vader was altijd een zeer eenvoudig burger, wiens handen door den harden steen vereelt waren, en die door vroeg en laat te hameren, door stuiver bij stuiver te leggen, tot welvaart was gekomen; maar de zoon streeft naar de rol van petit-maîlre en wil vooral doen vergeten, dat hij de zoon van een’ steenhouwer is, terwijl zijn vader meer dan eens de zes- en zestig gulden heeft geteld, om zijnen zoon het meesterrecht - het recht van zich als meester te vestigen - te koopen.
Dat lachte den vader der schoone niet toe. Hoe, het kind schaamt zich zijns vaders eerlijk ambacht, dus ook de vereelte handen, het gerimpeld voorhoofd en de grijze haren van moeder en vader!.... De steenhouwerszoon had later moeten leven, bij voorbeeld in onze eeuw, wanneer het kind dikwijls langs den schouder van een nederigen vader naar boven klautert, en zich er weinig om bekommert, of de weêrschok van den voet, den stumpert smartelijk in het graf doet tuimelen.
Dat wilde de vader der Antwerpsche schoone niet, evenmin als hij dien anderen pluimstrijker tot schoonzoon begeert - een prachtig jonker, die Brussel en Parijs heeft gezien, de fransche taal radbraakt en al doet wat mogelijk is om niet te doen opmerken, dat hij in dat logge, zware, lompe vlaamsche land thuis hoort; te doen gelooven, dat hij rijk is en overvloed heeft door zijne hooge kennissen - personen, van wien hij bij toeval eens gegroet werd.
Onverdraaglijk en zoo weelderig tierend ras van menschen! Neemt het Masker van de wereld eens bij de hand, en de goede dichter zal u zeggen, wie de pretendent is en dat hij enkel en alleen goed is, om tot Arlekyn voor de groote kinderen in de samenleving te dienen.
Die als hy eens boncoeurt wel zeven dagen vast,
Dat rijden is zoo fraey, dat staet hem zoo wel aen,
Al zond' hij naderhand noch moeten barvoets gaen.
Dat koetsken dat moet voort, Monsieurken dat moet toeren,
Al zou 't hem op het eynd noch naer het gasthuys voeren,
Men weet wel wie hy is en wat hy hebben kan,
De vader heet en is den stroyen edelman.
Maar noch degene, die zich het ambacht zijns vaders schaamt, noch de fransche pirouettenmaker, maar de deugdelijke zoon - hij moge dan ook weinig fortuin hebben - van een deugdelijk vader, hij die eenvoudig, rond, echt vlaamsch is, voert de zwartlokkige ten altare.
‘Zoon,’ zal de vader tot hem zeggen - en 't zijn grondbeginsels die erfelijk zijn - ‘wees God en vaderland getrouw. Zonder God geene welvaart, geen geluk, geen vrede des harten. Wees eerlijk in handel en wandel, gelijk uw vader was. Stap langzaam en met vasten tred vooruit op de baan des rijkdoms en denk op den dag van morgen. Heb altijd eerbied voor uwe grijze ouders en verloochen nooit die, welke arm begonnen, den grondslag legden van uwe toekomstige fortuin. Wil niet hooger vliegen dan gij macht hebt. Zoo gezegd, zoo gedaan en uw handslag, is eene on verbreekbare overeenkomst, heilig als een eed en dat men van u zegge wat men van uw vader zeide: ‘alleen het woord van dien man is eene onfeilbare schuldbekentenis.’
Zeggen of denken vele vaders in de XIXe eeuw niet juist het tegenovergestelde?....