Verbranden van een schip in volle zee.
Voor eenige dagen verbreidde zich de tijding eener ontzettende ramp, die aan meer dan 200 personen den jammerleijksten dood heeft toegebracht. Op den Mississippi, zoo luidde het bericht, is eene stoomboot verbrand, en daarbij hebben alle schepelingen en passagiers het leven verloren. Om aan onze lezers eenig begrip van den omvang van zoodanig ongeluk te geven, zullen wij hier een verhaal laten volgen van eene dergelijke ramp die in het jaar 1865 het engelsch schip de Kent trof.
Deze bodem, 1350 tonnen metende, werd gekommandeerd door den wakkeren kapitein Harry Cobb, en richtte koers naar Bengalen. Er waren behalve eene ekwipagie van 148 man en 20 passagiers, nog 20 officieren, 344 soldaten met 43 vrouwen en 66 kinderen, te samen een bevolking van 641 personen aan boord. De soldaten behoorden allen tot het 31ste regement en waren bestemd voor den dienst in de koloniën. Onder de passagiers waren 3 katholieke priesters en 2 anglikaansche predikanten.
De vaart was tamelijk voorspoedig tot op den 28en Februari, den dag waarop men de Biscaïsche zee bereikte. Hier had men al dadelijk te worstelen met hooge zeeën, wier geweld een ontzaglijke storm nog kwam vermeerderen. Het stooten van het schip bracht eene onbeschrijfelijke verwarring onder vele mannen, de meeste vrouwen en bijna alle kinderen, daar het meerendeel aan de zeeziekte begon te lijden.
Terwijl men in het ruim niets hoorde dan weeklagen, kermen en jammeren, had het scheepsvolk groote moeite om het schip tegen zee en storm te verdedigen. De lading bestond voornamelijk uit tonnen met kogels en bommen, die altijd naar de lage zijden rolden en daardoor het slingeren van het schip deden toenemen. Wie op het dek was, moest, terwijl hij met de eene hand arbeidde, zich met de andere aan mast of want vasthouden; hij die beneden was, zich beveiligen tegen de meubelen, die met geweld door elkander werden geslingerd.
Te midden dezer verwarring ging een der luitenants met een paar matrozen naar beneden om te zien of alles in orde was. Den eenen matroos zond hij weder terug om een der veiligheidslampen, die niet wilde branden, na te zien, en den andere om een paar wiggen te halen waarmede hij een vat met brandewijn wilde vastleggen. Terwijl hij daar nu alleen in het ruim stond kreeg het vaartuig op eens een geweldigen schok, die hem de lamp uit de hand deed vallen en het vat omtuimelen, waardoor de bodem los sprong..... In één oogwenk stond alles in lichte laaie vlam, want de brandende brandewijn verspreidde zich door het ruim.
Onmiddellijk was alles aan het werk om den brand te blusschen. Met emmers, vaten, kisten werd het water in het ruim geworpen, terwijl de openingen met natte zeilen en matrassen werden toegestopt. Daar het ruim geheel door watervaten ingesloten was, had men langen tijd hoop den brand te zullen meester worden, maar toen met de blauwe vlam van den brandewijn ook dikke zwarte rookwolken door vier luiken te gelijk naar boven drongen, gaf men alle hoop op, en zag men den vreeselijksten dood voor oogen.
Daar het vuur gestadig grootere vorderingen maakte, nam kapitein Cobb zijne toevlucht tot een laatst, maar wanhopig middel. Hij bevool dat men gaten zou hakken in het eerste en tweede verdek en zooveel water naar binnen laten als mogelijk was. In korte oogenblikken stroomde nu de zee in het ruim, tegelijk beteugelde zij de woede des vuurs, dat evenwel reeds tot aan het bovenste verdek geklommen was, want nog altijd drongen de rookwolken omhoog.
Maar ook dit middel was vruchteloos; de dood grijnsde de ongelukkigen daardoor slechts onder eene andere gedaante tegen; het schip dreigde te zinken zoodat de kapitein de gemaakte gaten weêr deed sluiten.
Even als de kapitein en de meeste officieren legden ook de drie priesters een onverschrokken koelbloedigheid aan den dag. Zoolang zij helpen konden, ondersteunden zij het scheepsvolk in den moeilijken arbeid en hielden zich, toen men na het sluiten van het schip eenige verademing kreeg, met het volk bezig. De katholieken, die betrekkelijk talrijk waren, verdrongen zich om hen heen, en smeekten hen om redding en bereidden zich tot den dood.
Intusschen werd het gevaar hoe langer hoe dreigender, want de rook drong in steeds dichter wolken door de spleten van het dek. Men had niets anders dan den dood voor oogen, toen op eens een kreet hun allen den verloren moed hergaf. Een matroos riep van af den achtersteven: ‘een schip onder den wind’ en onmiddellijk herhaalden allen dat woord. Terstond werd de noodvlag geheeschen, kanonschoten gelost, en alle pogingen ingespannen om het schip te naderen. Een machtige schreeuw rees op uit 600 monden, toen het schip deze seinen beantwoordde.