Allerlei.
Gasbereider van Dunderdale.
Verschillende soorten van ongezuiverde bronolie, voornamelijk de pensylvanische, bevatten eene koolwaterstof in vloeibaren staat, die zich daardoor onderscheidt dat zij bij iedere aanraking met de lucht lichtelijk in damp overgaat, die gemakkelijk ontvlamt en als eene heldere gas-vlam brandt. Deze vluchtige bestanddeelen laten zich gemakkelijk van de ongezuiverde olie afscheiden en reinigen. In goeden, zuiveren staat komen zij voor als eene kleurlooze, niet onaangenaam riekende, licht ontbrandbare en daardoor gevaarlijke vloeistof, die men onder verschillende benamingen, vooral onder die van petroleum-ether of gasoline, in den handel heeft gebracht. Deze zelfstandigheid schijnt vooral geschikt te zijn tot het vervaardigen van gaz, want voert men er eenen luchtstroom door dan ontwikkelt zich zonder eenige verwarming eene soort van gas, dat met eene heldere witte vlam brandt, zooals het beste gazlicht. Sedert jaren heeft men er zich reeds op toegelegd om eenvoudige toestellen te vervaardigen, waarmede men een luchtstroom door dezen petroleum-ether kan voeren die eene juist genoegzame mengeling van lucht en gasoline-damp geeft als noodig is om de branders een helder licht te doen geven. Vele toestellen werden uitgedacht, allen even vernuftig en eenvoudig, maar ook allen met eenige gebreken, welke het bijna onmogelijk maakten zich op den duur er van te bedienen; de meesten hadden dit gebrek, dat in den winter, wanneer het verkregen gas door de koude pijpen heen naar de branders stroomde en ten gevolge der koude het gasoline gedeeltelijk weder tot zijn vorigen staat van vloeistof terugkeerde, de toevoer te gering werd en alzoo de branders een slecht licht gaven. In den laatsten tijd mocht het evenwel den Amerikaan Dunderdale, van New-York, gelukken een toestel te vervaardigen waardoor men het gemelde bezwaar ontwijken en dus die nieuwe soort van gas met vrucht, hoewel altijd nog met eenig gevaar, tot verlichting gebruiken kan.
De toestel bestaat, zooals uit onze afbeelding te zien is, uit eenen met lood bekleeden houder A A die met verdund zwavelzuur gevuld is. Boven dezen houder bevindt zich een gasketel B B die in water neêrhangt en daardoor de buitenlucht afsluit. Van het bovengedeelte van dezen ketel hangen een korf D neêr en een tweede houder C C, waarvan de eerste met reepjes bladijzer en de tweede met petroleumether of gasoline gevuld is. Bevindt zich nu de korf D in het verdunde zwavelzuur dan ontwikkelt zich waterstofgas, dat naar boven dringt, slechts door de buizen L L in kan ontsnappen en dus door den petroleumaether heenvloeit die in C C vervat is, in de richting welke door de pijltjes wordt aangegeven. Uit de houders CC dringt het met petroleum-etherdamp verzadigde waterstofgas door de kleppen K K in de buitenste ruimte van den gasketel van waar uit het naar de branders gevoerd wordt.
Wordt er geen gas verbruikt dan wordt de ketel, ten gevolge van de opeenhooping daarvan, omhoog gestooten en daardoor tevens ook de korf D uit het zwavelzuur getrokken zoodat het waterstofgas ophoudt zich te ontwikkelen, om weder te voorschijn te treden, zoodra er genoeg gaz verbruikt is om den korf weder in het zwavelzuur te laten zakken. zooals te begrijpen is moeten van tijd tot tijd de grondstoffen vernieuwd worden, waartoe de kranen en openingen F.G.H.I.J. en M. dienen.