Het onweder.
Lang voor het onweder over veld of heide losbreekt is den mensch zijne nadering bekend. Grauwe wolken verschijnen aan alle kanten van den horizon en trekken zich naar het midden samen, gedurig een donkerder tint aannemende. De herder jaagt haastig zijne schapen naar de stal; de koeien bulken en zoeken de slooten op, waarover zij den kop uitstrekken, de boer ziet met bezorgdheid naar zijne bloeiende aardappelen, zijn goudgeel graan, en vraagt zich of wat er over een uur van zijne schoone velden zal zijn geworden, de slagregens die het onweder dikwijls vergezellen, de hagelsteenen, die de bliksem vaak medebrengt, kunnen het groen verpletteren, de aren ledigen. Eindelijk valt de eerste regendrop; de wolken hebben allerlei kleuren aangenomen; de bezorgde huismoeder sluit haastig deuren en vensters; de sluizen des hemels openen zich; het water valt in stroomen neêr; de donder vervult met angst en schrik, de bliksem doorklieft de wolken, doorklieft den boom, doodt het vee, steekt een huis in brand, of verbergt zich in den schoot der aarde; de hagelsteenen vallen neêr op de korenhalmen, die zij verpletteren, en de donder blijft door het luchtruim rollen.
Is het onweder ontzaggelijk voor de landbewoners, hoe veel te geduchter is het niet voor de zeevaarders, die er zich slechts in een zwak schip tegen kunnen verdedigen, waarbuiten geen redding te vinden is. Menig matrozenhart moet sidderen, als de zwarte en loodzware wolken den hemel en de lieve zon verbergende, op de toppen der masten drukken als om het schip in de diepte neêr te stooten; als de kokende zee haar schuim hem om de ooren werpt en de bliksem slechts de duisternis weg neemt om hem het gevaarlijke van zijnen toestand te beter te doen inzien.
De bliksem is niets anders als eene sterke electrische ontlading, die waarschijnlijk ontstaat door de aanraking of samenstooting van twee of meer wolken; die ontlading heeft eene sterke en plotselinge uitzetting der lucht ten gevolge en daar de lucht oogenblikkelijk het verbroken evenwicht herstelt, ontstaat de donder. Als de bliksem in een vertrek komt, worden niet zelden deuren en vensters met groote kracht naar buiten geslingerd; met onbegrijpelijke snelheid baant hij zich een weg naar de aarde, of naar de hooger gelegen wolken. Op den 1 Mei 1700 werd de kapel die op den top van den St. Ursula-berg in Stiermaken staat, door het helderste zonnelicht beschenen, terwijl de berg op de helft zijner hoogte door eene onweerswolk omringd was. Plotseling trof een opwaarts schietende bliksemstraal de kapel en doodde acht menschen van hen, die er zich in bevonden. Ook slingert zich de bliksem soms tusschen de wolkenmassa's, die ons dan helder verlicht toeschijnen, terwijl wij van de straal niets te zien krijgen. Naar de aarde gaande neemt hij een rechten weg, of gaat slang- of zigzagsgewijze; in het eerste geval bestaat de donder uit een enkele slag, in het laatste is hij meer aanhoudend. De weg, dien de bliksem, om de aarde te bereiken, af moet leggen, is verschillend van lengte, de onweêrswolken hangen soms op eene hoogte van 1600 voet, maar ook wel van 8080 voet boven de oppervlakte der aarde. Hoog uitstekende punten, als hooge boomen, molens, torens enz. en onder deze die welke het best electrisch geleiden, zijn het gevaarlijkst. Treft hij een goeden geleider dan volgt hij dien, gewoonlijk zonder hem te beschadigen; als deze hem niet tot de aarde brengen kan, springt hij op een anderen over, zoolang tot hij in water of andere stoffen zijn einde vindt. Slechte geleiders vernielt hij dikwijls. Slaat hij in een zandgrond, dan vormt hij de kwarts-aderen, die daarin zoo menigmaal worden aangetroffen; de zandkorrels zijn gesmolten en als verglaasd.
Uit het meêgedeelde blijkt ten duidelijkste, dat wij een middel hebben om ons tegen den bliksem te beveiligen; men plaatse slechts op het hoogste punt van een gebouw een goeden geleider, die lang genoeg is, om den bliksem naar een plaats te brengen, waar hij zonder kwaad uit te richten, zijn einde vinden moet. De beroemde amerikaansche natuurkundige Benjamin Franklin kwam het eerst op het denkbeeld van het gebruik der bliksemafleiders. De bliksemafleider is een metalen stang waarvan de punt met platina bekleed is ter beveiliging tegen roest, de stang loopt langs den muur naar den grond en eindigt in een put of in vochtigen grond; het is duidelijk dat hij nergens mag afgebroken zijn. Een goede afleider beschermt, volgens genomen proeven een omtrek van 60 tot 70 voet; een gebouw van grootere uitgestrektheid dient daarom van twee of meer afleiders voorzien te zijn.
In vele steden zijn de meeste hooge gebouwen van goede bliksemafleiders voorzien; op het platte land waardeert men die uitvinding minder en toch zoo een boer slechts een geleider op zijn hooiberg plaatste, bleef misschien zijn geheele erf bewaard.