Napoleons val.
Hoe! zal der Russen vorst mijn hoog bevel weêrstreven!
Ik, Meester van 't heelal - Ik - Heer van dood en leven!
Wie stuit, wie stremt mijn snellen loop!
'k Erken geen macht naast mij! Ik, ik slechts wil bevelen!
Geen vorst, geen keizer zal den rijksstaf met mij deelen,
Als Heerscher van 't beschaafd Euroop!
Ik - aan een God gelijk - ik slechts tel geen gelijken!
Mijn woord geldt een gebod! Europa's koningrijken
Zijn deelen van mijn Rijksgebied!
Voor mij zijn onderdaan en vorst gedweeë slaven!
'k Beveel: een rijk ontstaat, en brengt mij cijns en gaven!
Ik wenk; daar stort een troon in 't niet! -
Ha, meent de fiere Czaar, dat dorre woestenijen
Hem voor mijn machtig zwaard en reuzenarm bevrijen -
Hij denke aan Sahara's woestijn!
Of waant de trotsche, dat mijn arm en oorlogsdegen
Zóóver niet reikt? - o Zuid- en Noordwaarts gaan mijn wegen!
Egypte moog zijn spiegel zijn!
Op, volken, op ('k beveel 't!) bij honderdduizendtallen!
Vóór nog de winter naakt moet Ruslands heerscher vallen,
Geknield, vernederd aan mijn voet!
Europa, schaar u ('k wil 't!) om Frankrijk's zegevanen!
'k Wil mij voor 't eerst den weg naar Ruslands hoofdstad banen,
En keten 's keizer overmoed!
Zoo sprak Napoleon, en 't Zuid en 't woeste Noorden
(Van Spanje's lauwe kust tot Jutland's kille boorden)
Vereent zich onder 's keizers vlag.
En koningen, wier stam door wentlende eeuwen bloeide,
Versterken 's keizers heir, dat tot een krijgsmacht groeide,
Wier wederga Euroop nooit zag!
Daar wenkt Napoleon; de legers togen henen;
De tinnen van Parijs zijn reeds voor 't oog verdwenen;
De blauwe Rijn begroet hen weêr.
Ook deze wijkt; de Donau wenkt - en vliedt; reeds staan ze
Voor Weichels oeverzoom; een oogwenk nog, - nu slaan ze
Op Rusland's grond hun tenten neêr.
- Naar Moscou op! is 't woord, naar Moscou's grijze transen!
Niets stuite ons zegetocht, geen muur van zwaard en lansen!
Aan ons de moed, 't getal, de kracht!
En dan de erinnering van honderd zegepralen!
Hier zult ge uw schoonste krans van lauweren behalen!
En ik - het toppunt van mijn macht!
Hij spreekt; - en als een stroom, door 't stormgeweld gedreven,
IJIt juichend 't leger voort, de vaan in top geheven,
Het oog in vlam, de vuist aan 't zwaard!
Dat ziet Napoleon - en lacht: Met zulke scharen
Kan hij verwinnend door de gansche wereld varen!
Hij voelt, hij kent zich Heer der aard!
Maar hoor, wat dof gerucht verstoort des Veldheers droomen!
Dat is 't kanongebrul! Der Russen scharen komen
Tot weêrstand woedend aangesneld.
Weêr lacht Napoleon: zijn zij het reeds vergeten,
Hoe gansch hun macht in 't stof der aarde heeft gebeten
Op Austerlitz' en Friedland's veld!
't - Valt aan! weêrklinkt; de trommels rofflen, horens schettren.
Het dof kanonschot bromt en dondert; vuurroers knettren,
Het zwaard zwiert gonzend door de lucht.
Maar 's Veldheers machtig woord doet 't luidst van al zich hooren.
Zie, zie hem met zijn heir door 's vijands rangen boren!
Het Russisch leger wijkt en vlucht!
Toen trok Napoleon oud-Moscou's wallen binnen.
Toen sloeg hij 't heerschersoog van Kremlin's hooge tinnen
Op de oude Czaren-stad ter neêr.
- Mijn doel is dan bereikt! Mijn zon in top gestegen!
't Heelal aanbidt haar gloed, geknield ter neêrgezegen,
En de aard begroet me als Opperheer!
Zoo sprak hij in zijn waan, toen - 't trotsch gelaat verbleekte.
(Voor 't eerst van schrik!) was dat een Godheid, die zich wreekte
Op 's Heerschers tergende overmoed?
Een vuurzee gloort. - Zie, in gloênde vlammenzuilen,
Paleis en tempel, straat en wijken zich verschuilen,
En opgaan in den laaien gloed!
Dat voorspook spelde wee - en 't loog niet! Dol van woede
Ontvlood Napoleon, hoe 't trotsche harte bloedde,
De veste, waar een hel in spookt!
De vuurgloed lichtte vóór des keizers eerste vluchte;
Een traan ontsprong zijn oog, zijn hart een diepe zuchte,
Waar de assche van zijn grootheid rookt!
Toch steunt hem nog zijn trots en poogt hij 't lot te keeren;
Nog worstelt hij en strijdt! Vergeefs; de hand des Heeren
Voltrok, wat 't wrekend vuur begon!
In Moscou's vuurzee stond Balthazar's schrift geschreven;
Des Heeren vinger was daar dreigend opgeheven!
Daar taande 's Heerschers gloriezon!
De winter daalde neêr met woeste hagelvlagen,
En zweepte 't vluchtend heir met onverpoosde slagen
En spreidt zijn somber lijkkleed uit,
En geeselt den soldaat, ontrukt hem 't loodzwaar wapen,
En werpt hem machtloos neêr; doet hem den doodslaap slapen
En houdt hem als een wissen buit.
Of - faalt zijn reuzenkracht op onverwonnen helden,
Dan spant hij met 't gebrek te zaâm. Vereenigd velden
Zij ook de kloekste krijgers neêr!
Alleen Napoleon ontkwam hun schrikbre woede,
Maar (erger dan de dood!) hem dreef des Noodlots roede
Als vluchtling naar zijn hoofdstad weêr!
Toen steeg een juichtoon op. De Heer had recht gesproken!
De trotsche was verneêrd, Europa was gewroken:
Des Heerschers stralenkrans verdween!
De dwingeland, die Euroop, gelijk een slaaf verneêrde,
En schennig 's Heeren recht, gebod en wet braveerde
Stierf banneling, op St. Heleen!
|
|