De Maronieten.
Aan den voet van den beroemden Libanon woont een heldhaftig bergvolk dat de sympathie van het christelijk en katholiek Europa genoten heeft. Het zijn de leerlingen van den H. Maron, Maronieten genoemd. Hun stichter, die omtrent het jaar 700 op het gebergte van den Libanon een groot getal kloosters grondvestte, werd hun patriarch. Van dien tijd dagteekent hunne bijzondere gemeenschap met de roomsche Moederkerk, door het aannemen van den romeinschen ritus en de romeinsche kerkgewaden.
De oudste geschiedschrijver der Maronieten is, zoo ver men weet, Jacobus de Vitry, die in het midden der 13e eeuw bisschop van St. Jeand'Acre was. Hij beschrijft hun overgang tot het Catholicism. Willem, aartsbisschop van Tyrus, in de 12e eeuw, noemt den naam der Maronieten niet, hij spreekt alleen van ‘de geloovigen uit Syrië, die den berg Libanon bewoonden,’ en zegt dat zij de opperhoofden der kruisvaarders kwamen gelukwenschen, hun ‘teedere gevoelens van broederlijke vriendschap’ uitdrukten en den gemakkelijksten weg naar Jerusalem aanwezen. Uit meer andere schrijvers blijkt dat de Maronieten, hoewel zij nergens onder dien naam genoemd worden, aan de kruisvaarders de gewichtigste diensten bewezen hebben.
Ongetwijfeld heeft de moed en dapperheid der fransche kruisvaarders een zeer gunstigen indruk bij de strijdlustige Maronieten achtergelaten en is het daaraan toe te schrijven dat zij in de volgende eeuwen voortdurend betrekkingen met de Franschen hebben onderhouden. Doch het gewicht daarvan is door sommige geschiedschrijvers zeer overdreven. Zoo verhalen sommigen dat de Maronieten een corps van 35,000 man zouden hebben samengesteld, dat Lodewijk den Heilige vóór ging naar het eiland Cyprus en hem in Egypte volgde. Dit feit is door geen schrijver uit dien tijd opgeteekend en geen enkel gedenkteeken in Egypte maakt er melding van. Het voornaamste wat men weet omtrent de betrekkingen tusschen de Maronieten en het fransche volk zijn eenige brieven door Lodewijk XIV en Lodewijk XV aan hen geschreven, waarin die koningen hun bescherming beloven tegen hunne vijanden.
Het zou gemakkelijk zijn eene menigte goede getuigschriften aan te halen over dit dapper bergvolk want reizigers uit alle landen spreken altijd met den meesten lof over de Maronieten. Het maronietisch volk is als de Libanon, nooit verliest men er de herinnering van. Het brengt ons het geloof der eerste Christenen voor den geest met de eenvoudigheid der oostersche zeden en de dapperheid van den heldenmoed. In tegenoverstelling van alle andere stammen uit het Oosten hebben de Maronieten ondanks lijden en wederwaardigheden steeds hunne onafhankelijkheid weten te bewaren. Zij, die met de arenden dezelfde plaatsen bewonen, vinden geen genoegen op de vlakten; zij onfvluchten die steeds en vinden geen reiner genot dan op hunne bergen. Daar alleen voelen zij zich in hunne ware kracht, in hunne ongestoorde vrijheid. Europa heeft met bewondering hunne dapperheid nagegaan, maar ook met deernis vernomen den verradelijken aanval der Drusen, eene mahomedaansche secte. Jozef Karam blijft de held van het Oosten.