Uit het leven van P.P. Rubens.
Iedereen weet, dat Rubens, de groote schilder, ook een groot staatsman was. Dikwijls was hij als afgezant van zijn vorst op reis, altijd overladen met werkzaamheden, korrespondentiën, officiëele receptiën, enz., die het staatmansleven oplevert. Hoe is 't nu mogelijk, zal menigeen met verwondering, en te recht mogen vragen, dat Rubens tijd heeft weten te vinden om dat groote aantal schilderijen, teekeningen, gravuren te vervaardigen, die de museums en kunstkabinetten in Europa van hem bezitten. Het antwoord is: zulks heeft hij kunnen doen door den levensregel, dien hij zich voor elken dag had voorgeschreven, en waaraan hij zich streng hield. Hij stond 's ochtends om vier uur op, ging ter kerke en ging dan in zijn atelier werken, terwijl alles om hem heen nog in rust was. Hij leefde zoo sober als een kluizenaar. Des avonds ontspande hij zich van zijn rusteloos dagwerk door een wandeltocht op een dier fiere andalusische paarden, die hij in zijn schilderstukken zoo gaarne tot model nam.
Toen hij in 1630 als gevolmachtigd minister van Spanje te Londen vertoefde, bleef hij aan zijne levenswijze getrouw. Elken morgen zat hij voor zijn schildersezel. Een lord, die hem in zijn atelier kwam bezoeken, zegde eens tot hem:
‘De afgezant van Zijne Katholieke Majesteit amuseert zich tusschenbeide met schilderen?’
‘Uwe Hoogheid vergist zich,’ antwoordde de kunstenaar; ‘de schilder Rubens amuseert zich soms met den post van afgezant waar te nemen.’
Toen hij in Spanje eens van een bezoek terugkeerde, dat hij bij Joan van Braganza, later koning van Portugal had gebracht, werd hij met zijn gevolg door den nacht overvallen. Hij nam toen zijn intrek in een klooster, waar hij incognito overnachtte. Den volgenden morgen, onder de kerkdienst, viel zijn oog op een schilderstuk, waaronder hij wel zijn naam had willen schrijven.
‘Van wien is dat heerlijk stuk?’ vroeg hij aan den prior.
Deze zweeg zoowel als de overige kloosterbroeders.
De reiziger dringt er op aan dat men het hem zal zeggen: ja, hij bidt en smeekt hem het geheim te ontdekken.
‘Zeg mij den naam van dien schilder. 't Is Rubens. die het u verzoekt.’
‘Rubens! Gij zijt Rubens!’ riep de prior verbleekende en bevende uit; ‘de schilder van dat stuk is dood voor de wereld; hij is kloosterling.’
‘In een klooster!’ riep de kunstenaar op zijne beurt uit! ‘Het licht onder de korenmaat! Pater, waar is het klooster, in hetwelk hij verborgen is? Ik wil hem er uithalen en hem aan de kunst en den roem teruggeven! God geeft iemand genie, opdat het voor aller oogen schittere!
De prior bloosde, stamelde - en verwijderde zich snel van daar om aan het gevaar dat hem van den kant des schilders, die zooveel bij den koning vermocht, te ontkomen en zijn geheim te bewaren, want hij was de schilder van dat stuk dat aan het oog des meesters kon voldoen.
In zijne cel gekomen, haastte hij zich om de kleuren en penseelen te verzamelen, hij opende het venster en wierp ze in de beek die langs de kloostermuren stroomde.
Rubens stierf op twee en zestigjarigen ouderdom. Men vond in zijn vertrek aan edelgesteenten, geschenken van koningen en zeldzame voorwerpen van allerlei aard eene waarde van meer dan een millioen.
Twee steden betwisten elkander hardnekkig de eer, hem het levenslicht te hebben geschonken: Keulen en Antwerpen. In de laatst genoemde stad heeft men in geene kerk eenig bewijs van Rubens'doopsel kunnen opsporen. Verder is 't bewezen, dat zijn vader in 1574 te Keulen woonde, waar Philip, de oudste broeder van onzen schilder geboren is, en dat zijne moeder, Maria Pijpelincx, eerst in 1587, na den dood van haren echtgenoot, naar België terugkeerde. Daarenboven heeft Rubens zelf gescrheven, bij gelegenheid dat hij 't op zich nam een H. Petrus voor deze stad te schilderen: ‘Ik heb eene groote genegenheid voor Keulen, waar ik tot mijn tiende jaar gewoond heb.’ Ook heeft de duitsche stad niet geaarzeld, in het huis, waar Rubens volgens de overlevering zou zijn geboren, het volgende opschrift te laten plaatsen, dat den toorn van België natuurlijk moest opwekken: ‘Hier kwam ter wereld Pieter Paulus Rubens, de duitsche Apelles, enz. Antwerpen heeft ook zijn huis van Rubens. 't Is algemeen bekend, hoe de schilder den grond er voor heeft gekocht. Zijne buren, de schuttersgilde, wilden hem dien niet goedkoop afstaan. Hij stelde voor, hun met zijn penseel te betalen en vervaardigde voor hunne kapel in de hoofdkerk zijn beroemde Afneming van het Kruis, zijn meesterstuk, waarmede het terrein der antwerpsche schutters zekerlijk tiendubbel betaald was.