Wonderlijke redding.
Afschuwelijke gebeurtenissen, ergerlijke feiten en moordtooneelen schijnen tegenwoordig eene hartstochtelijke nieuwsgierigheid dermate te voldoen, dat dagbladen en tijdschriften om strijd er hunne kolommen mede vullen; doch leest men ooit in hunne verhalen van christenmoed in rampvolle oogenblikken, van vertrouwen op God in doodsgevaar? Geen enkele omstandigheid van dien vreeselijken zesdubbelen moord bij Pantin bleef onvermeld; personen, plaatsen, moordtuigen zelfs, alles moest worden afgebeeld en lang en breed beschreven, maar hoe weinigen van die honderdduizenden nieuwsgierigen hebben een requiescant in pace uitgesproken tot lafenis der zielen van hen, die dáár zoo noodlottig omkwamen.
Deze en soortgelijke gedachten rezen bij mij op, toen ik, na eenige nieuwspapieren te hebben gelezen, brieven ontving, die mij omstandig verhaalden, hoe een aantal mijner dierbare Broeders en Zusters in Christus aan eenen wissen dood werden ontrukt, tengevolge van onwrikbaar vertrouwen op God en eene groote Devotie tot Onze Lieve Vrouw van het heilig Hart. ‘Waarom,’ zoo zei ik tot mij zelven, ‘waarom ook zulk een feit niet overal en in al zijn kleuren medegedeeld; de nieuwsgierigheid zal zich daarin ook kunnen voldoen, doch tevens zal het hart van den vromen Christen er eene verkwikking vinden, welke die voldoening ver in waarde overtreft.’ Vergunt mij daarom, waarde lezers der Belgische Illustratie, U eene kleine teekening en een uit verschillende brieven samengesteld relaas aan te bieden van die wondervolle schipbreuk, die reeds zooveel belangstelling hier en in Engeland heeft verwekt.
Het kaartje stelt de vreemdsoortige vaart op het Engelsch Kanaal voor. Van pijltje A tot pijltje B was de reis voorspoedig; verder toonen de gestippelde lijnen de wispelturige vaart aan, die het schip, ten speelbal der winden, heeft moeten volgen tot Ramsgate. Bovendien staan er de belangrijkste omstandigheden in 't algemeen op aangeteekend.
Ziehier een breedvoerig verhaal:
Twee Paters en één Broeder van de Societeit van Jezus, met veertien Zusters Franciscanessen en Ursulinnen, verlieten den 9en September 11., aan boord van het Barkschip de Jacoba Cornelia, de reede van Hellevoetsluis, om in de zoo uitgestrekte Oost-Indische koloniën van Nederland de zaden van godsvrucht en deugd, van kennis en wetenschap te gaan uitstrooien. Bij den aanvang ging de reis voorspoedig. De Noordzee was weldra achter den rug, met gunstigen wind voer het schip het Engelsch Kanaal op en reeds was Hastings bijna bereikt, toen de kapitein zaturdags 's avonds voorteekenen van eenen op handen zijnden storm ontdekte. Aanstonds werden er buitengewone bevelen gegeven, de noodige maatregelen genomen en geen onheil duchtende gingen de vroolijke passagiers op hun gewonen tijd naar bed. Het duurde niet lang of de storm brak los, het schip slingerde geweldig heen en weêr en spoedig waren de lichte zeilen aan flarden geslagen. Het was omstreeks middernacht en de religieusen lagen nog te rusten, toen eenigen op eens door een ijselijk gegil van de kapiteinsvrouw gewekt en onmiddellijk daarop door een schok het bed uitgeworpen werden. Ieder meende dat zijn laatste uur geslagen was, en waarlijk hadde de hemel hun geen bijzondere bescherming verleend, zij zouden allen een prooi der golven zijn geweest. De dikke duisternis en de geweldige beweging, die het schip ondervond, hadden belet de nadering van een grooten driemaster te bespeuren. Slechts een steenworp afstands van elkaâr verwijderd en in de onmogelijkheid van te ontwijken, zijn beide schepen op het punt elkander te verbrijzelen..... doch eensklaps herinnert zich de stuurman, dat hij bij het in zee steken een Sint Jozefbeeldje van een der Zusters heeft gekregen..... pijlsnel beklimt hij den bezaansmast, stelt daar dien machtigen beschermer ten toon..... en nog was hij niet beneden, of de wind verandert een streek of vijf, het schip kon zich wenden en de dreigende overzeiling, die het in den grond zou hebben geboord, is slechts een zijdelingsch aanraken geworden.
Deze eerste redding gaf nieuwen moed in den bangen nood, waarin de toenemende storm de arme schepelingen deed verkeeren. Men verzoekt den stuurman ook een beeldje van Onze Lieve Vrouw van het heilig Hart boven op den grooten mast te plaatsen, en van toen af waren gebeden en smeekingen tot de Hulp der Christenen letterlijk zonder ophouden. Het scheepsvolk was druk in de weer, om het vaartuig van de Engelsche kust af te houden, waar gevaarlijke klippen zich verheffen. Dit gelukte; doch een paar uren na middernacht barstten de groote zeilen, de zee bruiste met dolle woede, als bergen verhieven zich de golven en sloegen aan weêrszijde over het dek. De toestand scheen andermaal hopeloos. Doch hoe grooter het gevaar werd, des te vuriger gebeden werden er ten hemel gezonden door die zwaar beproefde religieusen, die in een klein vertrek, waar niet te denken viel aan zitten of staan, op den grond werden heen en weêr geslingerd, terwijl alle losse voorwerpen, die hen omgaven, verbrijzeld naar alle kanten heen rolden. Een paar malen beproefden de Paters het dek te bereiken, om eenig naricht in te winnen, doch alles wat zij hoorden was angst en verschrikking.
Eindelijk brak de morgen van Zondag aan en de Kapitein, die zijn hachelijken post geen oogenblik had verlaten, ging toen in der haast zijn edele tochtgenooten even bezoeken om, hoewel niet Katholiek, de hulp hunner gebeden af te smeeken, daar het gevaar steeds grooter werd. En werkelijk den geheelen dag hield de storm aan; nu werdt de brik links, dan rechts voortgesleurd, nu eens door de onstuimige baren hemelhoog verheven, dan weêr in den diepsten afgrond neêrgestort; de raas braken, de sloepen sloegen overboord en in een zware orkaanvlaag scheurden de nog overgebleven zeilen van een.
Tegen den avond verscheen andermaal de Kapitein in de kajuit en bracht de blijde tijding, dat het weder zich iets gunstiger deed aanzien. Maar helaas! die hoop duurde niet lang, een nieuw doodsgevaar dreigde. De storm barstte weder met ontzaggelijk geweld los, de woedende golven maakten zich geheel en al van het schip meester en wierpen het een weinig na middernacht krakende in de branding. Kapitein en stuurlieden wisten geen raad meer, en waren wanhopig, daar het stranden op de fransche kust, waarvan zij de vuurtorens reeds konden onderscheiden onvermijdelijk scheen.
Ten derde male wordt den hemel een heilig geweld aangedaan..... een laatste zeil wordt opgeheschen..... de wind keert en ten derde male is het gevaar geweken.
Vurig danken allen den goeden God, die hen zoo zichtbaar beschermde, doch nogmaals moest het dankgebed een smeekgebed worden.