De Hernhutters.
Te midden van het welvarende Zeyst, een van de prachste dorpen van Nederland bij Utrecht, bevindt zich, onder heerlijk groen verscholen, een lange rij van gebouwen, die met twee vleugels als uit één middelpunt voortkomen en allen hetzelfde ernstige en deftige aanzien hebben. Het zijn de woningen der Hernhutters, die daar als een kleine staat, geheel afgezonderd van het overige der wereld, leven. Zij hebben hunne eigen zeden en gebruiken, voldoen zelven in al hunne behoeften en vertoonen zich slechts aan hunne landgenooten, wanneer deze hen in hunne woningen komen bezoeken. Daarvan maakt dan ook ieder gebruik, die, hetzij uit vermaak, hetzij om zaken te doen met Zeyst kennis maakt; gewoonlijk koopt men het een of ander van de Hernhutters tot eene herinnering aan het bezoek, dat men hun heeft gebracht, ofschoon zij zich zeer duur voor de voorwerpen, die zij vervaardigen, laten betalen.
Het zal waarschijnlijk onzen lezers niet onaangenaam zijn iets naders omtrent de secte der Hernhutters te vernemen.
De secte der Hernhutters dankt haren oorsprong en hare verspreiding door sommige landen aan graaf Nicolaas Lodewijk van Zinsendorf, die in het jaar 1700 geboren en te Hall in den ‘gemoedsrust’ werd opgevoed. De universiteit dier stad op 21jarigen leeftijd verlaten hebbende, legde hij zich toe op de uitvoering van het plan, dat hij gevormd had, van namelijk een genootschap te stichten, in welks midden hij leven en zich kon bezig houden met oefeningen van godsvrucht op de wijze, der protestanten. Hij vereenigde zich met eenige personen, die dezelfde denkbeelden hadden, en vestigde zich te Bertholsdorf, waar hij een landgoed had gekocht.
Weldra voegde zich bij hem een timmerman uit Moravië, Christiaan David geheeten, met eenige moravische familiën, die hij uitgenoodigd had hem naar Bertholsdorf te volgen. Zij werden met geestdrift ontvangen en bouwden een huis in het bosch, op een half uur afstands van het dorp gelegen. Verscheiden bewoners van Moravië kwamen allengs het genootschap versterken en de graaf wilde zelf in hun midden wonen. In 1728 waren er reeds 34 huizen gebouwd, terwijl in 1732 het getal der bewoners ruim 600 bedroeg. Aan den Hutberg ontleenden zij den naam hunner secte. Sommige schrijvers willen evenwel hun naam afleiden van Hut des Hern, beteekenende hoede des Heeren (van Zinsendorf) waaronder zij woonden. Van dit Hut des Hern zouden zij Hernhutters genoemd zijn; naar den timmerman uit Moravië werden zij ook moravische broeders genoemd.
De Hernhutters voerden spoedig in hun genootschap de strenge tucht in, die er nog heerscht, hen nauw aan elkander verbindt, in verschillende klassen verdeelt, hen in volkomen afhankelijkheid stelt van hunne oversten en aan godsdienstige oefeningen onderwerpt, waardoor zij een soort van kloosterleven leiden.
Het verschil van ouderdom, sexe en staat betrekkelijk het huwelijk heeft de verschillende klassen gevormd, die onder hen gevonden worden als die der echtgenooten, getrouwde vrouwen, weduwen en weduwnaars, jongelingen, maagden en kinderen. Iedere klasse heeft hare directeurs, die uit de leden gekozen worden. Verschillende vergaderingen worden gehouden zoowel door de leden eener klasse als door al de leden des genootschaps. Met bijzondere nauwgezetheid wordt gezorgd voor de opvoeding der jeugd; de ijver van den graaf van Zinsendorf ging dikwijls zoo verre dat hij alleen 20 kinderen, waarvan er 9 of 10 in zijne kamer sliepen, hunne opvoeding gaf. Na hen op den weg des geluks gebracht te hebben, zooals hij dat verstond, gaf hij ze aan hunne ouders weder.
De godsdienstoefening der Hernhutters bestaat hoofdzakelijk uit het zingen van psalmen, waaraan zij eene zeer groote waarde hechten; vooral gezang, zeggen zij, wordt op het hart der kinderen gewerkt. De zangers des genootschaps moeten van God eene bijzondere gave ontvangen hebben; wanneer zij voor de vergaderde broeders een psalm aanheffen, moet hun zang als het ware eene herhaling zijn van de predikatie, die even te voren is aangehoord.
Op alle uren van den dag en des nachts zijn er in het genootschap der Hernhutters een of meer personen, hetzij mannen of vrouwen, die voor al de broeders en zusters bidden. Zij beweren dat zij, om het uur te kennen, waarop zij bidden moeten, geen uurwerk noodig hebben, dewijl de tijd hun van Boven wordt ingegeven. Zoo zij bemerken, dat de ijver onder het genootschap begint te verflauwen, houden zij de zoogenaamde liefdemaaltijden. Het trekken van het lot is bij hen zeer in gebruik; zij bedienen er zich dikwijls van, om den wil des Heeren te leeren kennen.
De huwelijken worden door de oudsten des genootschaps gesloten; geen huwelijks-belofte is geldig zonder hunne toestemming; de meisjes wijden zich toe aan den Heer, niet om nooit in het huwelijk te treden maar om slechts den man te leeren kennen, dien haar van hooger hand werd bestemd.
In 1748 deed graaf Zinsendorf zijne volgelingen de Augsburgsche Confessie aannemen; niettemin legde hij eene bijzondere genegenheid voor alle andere gezindheden, buiten die der Lutherschen, aan den dag; men behoefde niet van godsdienst te veranderen om in het genootschap der Hernhutters te kunnen treden. Hunne moraal is die van het Evangelie, maar met betrekking tot de leerstellingen zijn zij echte fanatieken, rede en oordeel geheel verwerpende, zeggen zij dat geloof en godsdienst uitsluitend door den H. Geest in het hart worden voortgebracht.
Volgens hen worden zij als van zelf herboren, zonder dat zij daartoe behoeven mede te werken; zoodra men herboren is, wordt men vrij; toch blijft de Zaligmaker der wereld alleen in den herborene werken en geleidt hem in al zijne handelingen. Ook is volgens hen in Christus de geheele Godheid vervat; hij is dan ook het uitsluitend voorwerp van hunne eeredienst; zij geven Hem de teederste namen, en vereeren met de meeste aandoening de wonde, die Hij in de zijde ontvangen heeft. De rol, die zij Hem met betrekking tot het huwelijk laten spelen, getuigt van de verregaandste dweeperij en geestdrijverij.
Het Oude Testament wordt door hen beschouwd als eene allegorie, buiten de psalmen hechten zij er weinig of geen waarde aan; den doop nemen zij als noodzakelijk aan en dienen dien toe op de wijze der Lutheranen. Als de eerste geloovigen te Jerusalem leven zij in onderlinge gemeenschap; alles wat zij verdienen brengen zij in de algemeene schatkist en houden voor zich zelven slechts het hoogst noodzakelijke.
Die schatkist, door hen genoemd de kist des Zaligmakers, voorziet hoofdzakelijk in de kosten van de voortplanting hunner secte. Graaf Zinsendorf, die deze voortplanting als het voornaamste werk van zijn apostolaat beschouwde, heeft zendelingen door schier de geheele wereld gezonden; hij zelf heeft Europa doorreisd en is tweemaal in Amerika geweest. Reeds in 1733 waren er Hernhutters in Afrika, om de negers te bekeeren en zij drongen zelfs tot in Indië door. Volgens de schriften van den stichter onderhield hij in 1749 meer dan 1000 zendelingen, die in alle deelen der wereld verspreid waren. Vier en twintig Natiën waren volgens hem door den Geest opgewekt, men predikte de leer der Hernhutters, uit kracht van eene wettige roeping in 14 talen aan ten minste 20,000 zielen, en nog vóór den dood van Zinsendorf bezat het genootschap 88 huizen, waartoe prachtige kasteelen en uitgestrekte landgoederen behoorden.
De meeste schrijvers gelooven hier aan grootspraak en lachen om de buitengewone dingen, die door de Hernhutters zouden verricht zijn, maar zeker is het dat de secte zich spoedig in verschillende landen heeft gevestigd, al is zij ook weêr even spoedig tot verval gekomen. De geschiedenis toont op verschillende plaatsen, dat leiders van de soort van Zinsendorf dikwijls snel propaganda maken.
Thans is de secte der Hernhutters tot slechts weinige landen beperkt en overal leven zij als een genootschap, waarvan schier niemand den oorsprong kent, en waarvoor weinigen belangstelling toonen. In Engeland worden zij veracht; in dat land wordt wellicht het grootste aantal aangetroffen. In Nederland vindt men er, behalve te Zeyst, ook eenige weinigen te IJsselsteijn en elders. In België is deze sekte teenemaal onbekend. Voorts worden er nog aangetroffen in Bohemen, Moravië en aan de Kaap de Goede Hoop.