stand hij zich ook moge geplaatst vinden, is te zeer bekend en ligt te zeer in het geheugen van elkeen, dan dat het noodig kan zijn die hier te herhalen. Het is voor velen genoeg aan Jozef te denken, om zich getroost te vinden bij mishandelingen en lijden, bij onrechtvaardigheden en eerroof, in één woord bij groote tegenspoeden, die zich in het leven van den mensch kunnen voordoen, terwijl de gedachte aan zijne verheerlijking na het lijden voor hen ook een spoorslag is, om met geduld ook onzen tijd van verheerlijking af te wachten. ‘Ga tot Jozef’ was het woord van Pharaö aan ieder, die in de magere jaren zich tot hem richtte om levensvoorraad te bekomen, en zoo is het ook bij ons: ‘Gaat tot Jozef’ zou men ons kunnen zeggen, ziet hoe hij in lijden en vreugde, in vernedering en verheffing was en spiegelt u aan zijn voorbeeld.
De vorst onzer dichters, Joost van den Vondel, heeft Jozef bezongen in de twee voornaamste tijdperken van zijn leven in zijn lijden door de tragedie ‘Jozef in Dothan,’ in zijne verheerlijking door den ‘Jozef in Egypte.’