De kluizenaar.
Onze lezers zien in bijgaande gravure eene kluis voorgesteld naar eene schilderij van den beroemden nederlandschen schilder, Gerard Dow, dien de lezers van den eersten jaargang kennen. De kluis of eremitage bevindt zich op een heuvel en is een klein steenen gebouw, eene soort van kapel. Dicht voor den boogvormigen ingang van dit eenzaam verblijf, waarover een oude lantaarn hangt, is een verhooging van den grond. Daarbij bevindt zich de voet van een heerlijken eik, wiens takken en bladeren als een gewelf het verblijf van den Eremiet beschutten en het geheel eene eigenaardige bekoorlijkheid bijzetten. De kleine heuvel bij de cel van den woudbroeder is een soort altaar. Naast den eikenstam staat een groot houten kruis, dat nog al sierlijk is. Daartegen staan verscheidene oude boeken. Aan den voet van het houten beeld des Heilands ligt een zandlooper en een doodshoofd. Tegen den boomstam is een zeer groot boek, waarvoor de kluisbewoner met gevouwen hand knielend in gebed verzonken is. Naast hem ligt een rozenkrans. Hij schijnt een zeventigjarige grijsaard te zijn. Zijn schedel is slechts met eenige haarspieren bedekt. Een sneeuwwitte baard versiert zijn eerwaardig gelaat. Hij draagt een ruwe pij en is barrevoets. Aan zijn gordel hangt een waterflesch en aan het gewelf een gevlochten broodkorf.