Grootvaders tijd.
(Slot.)
Ziet hier de kleinsten van zeven of acht jaren: ze leeren de letteren en eten per jaar en uit verveling, elk een paar dozijn spelboekjes Kruisken A.B.C. op - tot groot voordeel van den meester. Dat is voedsel des geestes! Dan volgen die grooteren daar, de lezers van den kleinen en grooten Catechismus, het Cabinet, Halve en Heele Geschriften, en eindelijk treden de jonge politiekers en archeologen voor ons op - want deze leeren de oude gazette, de notariëele en scabinale brieven der vorige eeuw lezen. Zij zullen eens les hommes graves zijn, de opzoekers van keukenrekeningen en onleesbare grafschriften.
Och, er is geen ziel in dat onderwijs; het is een strafpeloton, waar de ouders, tegen 8 à 10 gulden 's jaars, hunne kinderen plaatsen om er van ontlast te zijn. Het lichaam wordt in die school gekrenkt, de geest versmacht. Het ontkiemende koren heeft den zonneglans tot ontwikkeling noodig; de zelfontwikkeling des kinds moet door hart en hoofd des onderwijzers voorgelicht en geleid - maar niet door den Pruisischen stok, al herinnerde hij dan ook dien van Frederik den Groote, gedrild worden.
Verwondert het u nog, dat het volk op later leeftijd, de afdoendste bewijsredenen vond in.... straatsteenen?
Nu denken de vroolijke knapen niet meer om dien dwingeland van een' meester. Ze genieten, onder het toezicht der ouders, de koele avondlucht en betreuren dat de speeltijd inkrimpt; want ziet, ginds, voor de heiligen-beelden, op de hoeken der straten pinken reeds de olielichten, terwijl het lichtje, volgens Ordonnancie, eveneens pinken moet dáár, aan den houten gevel van den stads- of 's lands ambtenaar; ook in de hooge poort van het oude klooster, of onder de sombere gewelven der kerkdeur, waar het fantastisch verlicht kruisbeeld geplaatst is.
Ook de wijn- of biertapper is verplicht zijn uithangbord te verlichten.
En toch, wat zijn ze nog somber en diefachtig, die straten - waarin de kindskinderen zoo gaarne zullen ronddrentelen en die dan door honderde gaz-zonnen zullen verlicht zijn, alsof de dag te kort is voor de menschelijke werkdadigheid; alsof men den dag tot in het midden van den nacht wil verlengen.
Och, indien onze grootvaders, met hunne breede schootvesten, korte broeken, snuifscheppers en staartpruiken nog eens eene wandeling op ons wereldje mochten doen, zij zouden, tijdens den slaap van honderd jaren, dat wereldje al wonderlijk betooverd zien!
Gegroet, James Watt, kind des volks, dat niets te uwer beschikking had dan een vluchtigen damp, en niettemin de wereld herschiept, de menschelijke gedachten breedere horizons gaaft, de streving sterker en machtiger maakte, de vijf werelddeelen als het ware tot één versmolt!
't Is mij altijd lief te denken, dat tusschen de arme drommels, die ik in dat mierennest, 't welk men arme klasse noemt, zie wemelen, wellicht een nieuwe James Watt omdoolt, die heden vergeten, morgen in het volle daglicht zal schitteren en de wereld, zoo in- als uitwendig nogmaals een nieuw aanzien geven zal.
Alvorens binnen te treden, zullen wij eerst nog een indrukwekkend tooneel bijwonen.
Eensklaps verspreidt zich, op het einde der straat, een roode gloed, waarin zich zwarte gestalten afteekenen; een grauwroode damp walmt tusschen de verlichte gevels naar boven.
Dat tooneel nadert langzaam, zonder gerucht: de inwoners weten wat het beteekent, er is ook plotseling eene doodsche stilte onder hen ontstaan; de kinderen schuilen op den dorpel; de ouders ontblooten zich het hoofd, en allen, vrouwen en kinderen, buigen het eerbiedig: - 't is eene jonge doode welke ten grave gedragen wordt.
Vierentwintig brandende, blakende fakkels worden door vierentwintig personen gedragen; dat getal vierentwintig toont aan, dat de aflijvige van adelijken bloede is. Teldet gij er achttien, 't zou iemand uit den koopmansstand, twaalf uit de burgerij, zes - dan zou het slechts een' werkman zijn, dien men uitlicht.
Vier cellebroeders dragen de kist, met een wit baarkleed bedekt, op hetwelk een breed rood kruis: - nog een teeken dat de doode eene ongehuwde jonkvrouw is, want ware zij niet van adel, het kruis zou wit even als het kleed zijn. Verschil van stand tot zelfs in den dood!
Achter de doodkist treedt de man met de roede - het zinnebeeld der rechtvaardigheid, welke allen treft, arm en rijk, wroeter en adellijke. Daarna komt de familie; eindelijk komen de kennissen en vrienden, niet achteloos koutend, lachend, fluisterend, zooals men later in de XIXe eeuw doen zal; maar stil, zwijgend en ingetogen.....
De kathedraal van Antwerpen is, bij dage, gewis een heerlijke, een prachtige tempel; maar hoe grootsch, hoe indrukwekkend wordt ze, als de schemering gevallen is en het mysterieuse waslicht, hier de zuiver gothische vormen der bogen verheldert; ginds, door de schaduwen, die vormen wonderlijk breekt en er nieuwe doet ontstaan; als de vijf rijen kolommen, onmeetlijke ‘stammen van dat steenen woud’ schijnen te zijn, zegt Motley, ‘die zich tot op eene duizelige hoogte verheffen en wier zich in elkaêr slingerende takken, een ondoordringbaar gewelf vormen.’
't Is indrukwekkend als de beelden, door de fantastische schaduwen,