Een aardbrand.
Een plaag van een zeer buitengewoon karakter en die waarschijnlijk tot heden zonder voorbeeld is, heeft een aantal gemeenten in het arrondissement Saintes (Beneden Charente) in Frankrijk bezocht.
De grond brandt. Men heeft hier niet te doen met een der branden zoo als die in Rusland, welke dikwijls uitgestrekte bosschen verteeren, of zoo als onvoorzichtig- of kwaadwilligheid die menigmaal in onze velden ontsteken. De vuuroven is niet boven den grond, maar het is de grond zelf die vuur heeft gevat en voortgaat te branden, zonder dat men het einde er van kan voorzien.
En wat nog het zonderlingste schijnt is dat die brand in eene rivier ontstaan is.
Er is in het kanton Gemprac een kleine beek de Parpaillot geheeten, die na eenige gemeenten te hebben doorloopen, zich te Saujon werpt in het kanaal van Sendre. Deze beek, sinds verscheidene maanden opgedroogd heeft een breede bedding, die geheel uit turfgrond schijnt te ontstaan.
Hoe is nu de brand ontstaan? Heeft een rooker het brandende overblijfsel van eene sigaar of een half verbrande lucifer tusschen de door de zon verdroogde struiken geworpen? Heeft de een of andere knaap een vuurtje willen ontsteken om zich te vermaken? Niemand weet het, maar zeker is het dat de bedding van den Parpaillot schielijk ontbrand is, dat zij sedert 14 dagen brandt en het vuur al de omliggende gronden doorwoelt.
Te vergeefs hebben de bewoners der streek gepoogd den geesel in zijne vorderingen tegen te houden en hem binnen zijne oorspronkelijke grenzen terug te brengen. Diepe kuilen zijn alom gegraven. In weerwil dat de droogte aan putten en bronnen al haar water heeft ontnomen en de bewoners verplicht het water, dat zij behoeven, met veel moeite en groote kosten van verre te halen, hebben zij hun voorraad opgeofferd om er de brandende aarde mede uit te dooven. Niets heeft geholpen. Door de veenlaag heen zet de brand zijn langzamen maar verschrikkelijken loop voort en laat niets achter zich dan rookende asch, waarin men hier en daar de verkoolde overblijfselen vindt van een ongelukkige die door het vuur verrast is en niet heeft kunnen ontkomen. Slangen, door den vuurgloed uit hare holen gejaagd, zijn om de boomstammen geslingerd, waarheen zij gevlucht waren en levend verbrand.
De dorpen zijn door de inwoners verlaten. De aardbrand heeft al de woningen vernield, zij zijn achtereenvolgens ingestort. Niet alleen is de oogst verloren maar ook de grond. De asch, waarin men ter halver hoogte zakt, is voor den verderen landbouw onbruikbaar geworden en er bestaat alle vrees dat de Parpaillot, wanneer hij bij den aanstaanden regen zijn loop herneemt dat alles mede voert en van het eenmaal zoo vruchtbare land eene uitgestrekte moeras maakt. In ieder geval zijn de bewoners der streek tot den bedelstaf gebracht.
Intusschen werd, eenige weken geleden, met vurig ongeduld de regen verwacht, want hij alleen kon aan de vernieling een einde maken.