| |
| |
| |
Allerlei.
De Landverhuizing
in Duitschland neemt nog altijd toe. In het jaar 1868 vertrokken over Hamburg niet minder dan 43,505 personen, en over Hull en Liverpool nog 4425, terwijl over Bremen, om de betere behandeling die daar door de passagiers genoten wordt, nog 66,423 personen de reis naar de nieuwe wereld hebben aangenomen. De meesten gaan naar Noord-Amerika (vooral naar New-York) maar ook eenigen begeven zich naar Brazilië.
| |
De wijnrank.
Wanneer en door wien het eerste het wijnpersen werd uitgedacht en ingevoerd is onzeker, maar van algemeene bekendheid is dat het van de hoogste oudheid dagteekent. Zoo lezen wij in de H. Schrift dat reeds na den zondvloed Noach van den wijn dronk waarvan hij de kracht nog niet kende. Altijd is de wijn en de wijnteelt door de heidensche volken als een groot geschenk des hemels beschouwd, waarvan zij de eerste invoering als eene weldaad aan hunne grootste mannen, zelfs aan hunne heele of halve goden toeschreven. Volgens de fabelleer leerden de oude Egyptenaren van Osiris de kunst van den wijnstok te planten en den wijn uit de druiven te persen; de Grieken en Romeinen gaven die eer aan Bacchus, terwijl eenigen zeggen dat een zekere Icarus die kunst het eerste gekend, anderen dat de zoon van Bacchus Oenopion (wijndrinker) haar het beste en het eerste verstaan heeft. De grieksche en romeinsche dichters roemden om het meest de wijnen van Griekenland en Italië die daardoor ook nog altijd een gedeelte van hun ouden roem hebben behouden; zoo spreekt o.a. Homerus van den wijn van Maronea op de kust van Thracië, die zoo krachtig was dat men hem met twintigmaal zijne hoeveelheid water moest aanlengen. In latere eeuwen werd deze wijn verdrongen door de fransche en duitsche soorten, waarvan de eerste door de Phoceërs in Gallië, de tweede door de Romeinen in zuidelijk Germanië en Hongarië werden aangebracht.
| |
Een apotheker,
die meer brutaal dan geestig was, trachtte in een gezelschap eenen jongen geestelijke in verlegenheid te brengen en vroeg hem: ‘hoe komt het toch, eerwaarde heer, dat de patriarchen zulken hoogen ouderdom bereikten?’ ‘Wellicht is hierin de oorzaak te zoeken, dat men toen ter tijd nog geene apothekers met hunne geneesmiddelen had’, was het bedaarde antwoord.
| |
De civiele lijsten
van eenige vorsten beloopt ongeveer dit bedrag:
Keizer Alexander II van Rusland |
gulden 24,425,000. |
Keizer Napoleon III van Frankrijk |
gulden 18,640,000. |
Sultan Abdul-Aziz van Turkije |
gulden 16,170,000. |
Keizer Frans Jozef van Oostenrijk |
gulden 9,800,000. |
Koning Willem I van Pruisen |
gulden 7,350,000. |
Koning Victor Emmanuel van Italië |
gulden 5,705,000. |
Koningin Victoria van Engeland |
gulden 5,309,000. |
Koning Leopold van België |
gulden 1,470,000. |
Koning Willem III van Nederland |
gulden 750,000. |
De president der Vereenigde Staten |
gulden 35,000. |
| |
Het drijvend dok
dat de engelsche regeering voor de Bermudoseilanden heeft laten bouwen, is voor eenigen tijd van stapel geloopen. Het is geheel van geslagen ijzer en heeft de reusachtige afmetingen van 381 voet lengte, 123½ voet breedte en 74½ voet hoogte, zoodat daarin de grootste zeebooten en driedeksche zeilschepen kunnen opgenomen worden. Deze drijvende dokken, waarvan er reeds te Callao, Valparaiso, Cadix, Nangoon enz. bestaan, zijn wel veel kostbaarder maar ook veel duurzamer, geschikter en gemakkelijker dan de gewone staande. Wanneer er een schip in opgenomen moet worden vult men het ruim van het dok met zoo veel water dat het tot op de vereischte diepte zinkt, dat men het schip er in opnemen en in de vereischten stand plaatsen kan Daarna pompt men het water uit het dok dat aldus zoo ver om hoog komt dat het schip op het drooge ligt en hersteld kan worden.
| |
Tunnel te Londen.
De onderaardsche verbindingslijn van den spoorweg, die in Engelands hoofdstad de verschillende stations vereenigt, is in haar geheelen aanleg een der meest bijzondere, en meest opmerkenswaardige van geheel Europa. Andere lijnen hebben hunne stations van vertrek en aankomst en tusschen-stations, deze echter zal bij hare voleinding begin noch einde meer hebben, want zij beschrijft een cirkel; andere loopen hier over aangevulde diepten, daar door uitgegraven wegen, ginds weer door een tunnel, maar deze is van het begin tot het einde één tunnel, die slechts hier en daar door aangebrachte openingen verlicht en met versche lucht voorzien wordt. Op de andere banen loopen dagelijks slechts een of twee dozijn treinen, waar op deze niet minder dan 258, die elkander op het drukst van den dag met eene tusschenruimte van slechts weinige minuten opvolgen. Bij andere banen stijgt het cijfer van het personen-vervoer slechts met eenige procenten, bij deze was het vervoer in het eerste halfjaar van 1863 reeds 4,828,437, maar in den zelfden tijd van 1867 tot 11,488,358 personen gestegen, terwijl de opbrengst meer dan het 10 voudige is van de andere lijnen.
| |
Mgr. Maurice de Sully
was uit den geringen boerenstand tot de hooge waardigheid van bisschop opgeklommen. Eens bood zich zijne moeder voor hem aan en de adellijke dames hadden haar prachtig getooid, om, zoo zij dachten, waardig te zijn in 's bisschops tegenwoordigheid te verschijnen. ‘Dat is mijne moeder niet’, zegde de bisschop, ‘die toch draagt immer de pij der werklieden,’ Hij wendde zich om; maar toen zij in haar eigen gewaad verscheen, viel hij de arme vrouw om den hals en kuste haar.
| |
Zeker iemand
ontving onlangs van een zijner bekenden, die naar Oost-Indië was vertrokken, een brief waarin hij niets anders schreef als: ‘den 20en Mei ben ik behouden en wel te Batavia aangekomen.’ Hierover ontevreden, vooral omdat hij voor dit weinige 70 cents port moest betalen, bedacht hij een middel om in 't vervolg van zulke brieven verschoond te blijven.
Hij zond hem namelijk ongefrankeerd een pak terug met een zwaren steen, en voegde daarbij een brief van den volgenden inhoud: ‘waarde vriend! Onder het lezen van uwen brief is mij deze steen van het hart gevallen.’
| |
Engelands handelsvloot.
Een engelsch minister verklaarde onlangs dat de koopvaardijvloot van Engeland, die van alle andere volkeren der wereld in tonnemaat overtreft. Dit gezegde, hoe ongeloofelijk ook, wordt door de statistiek bevestigd, waaruit blijkt dat de tonnemaat van Engelands handelsvloot 7,230,000 beloopt, terwijl die van al de andere volken slechts 7,150,000 ton bereikt, zoodat de laatste nog 80,000 ton minder heeft dan de eerste. Dit feit wordt nog merkwaardiger wanneer men bedenkt dat de engelsche vloot juist eens zooveel stoomschepen telt als die der overige volken te samen, en dat een stoomboot veel meer werk verricht dan een zeilschip.
|
|