V.
Te huis komende sprak het kind: ‘Indien Moeder ooit zoo arm werd als die vrouw, die ik zoo even geholpen heb, o! hoe zou ik Moeder dan liefhebben!’
En zij vertelde haar alles wat zij zoo even gedaan had: ‘Maar, moeder, ik wil niet dat gij arm wordt’, voegde zij er bij haar om den hals vallende en haar honderd malen omhelzende. Gij ziet het, men begon elkander meer te beminnen, in dat land, waar de liefkozingen van het kind even zeldzaam waren als de omhelzingen der moeder.
Middelerwijl maakte de moeder andere bemerkingen: ‘Waarom is die vrouw, wier lijden mijne dochter verlicht heeft, waarom is zij zoo arm, terwijl ik aan niets gebrek lijd? Ach! wat is God toch goed voor mij geweest!’ Zij had eerbiedig en dankbaar van God gesproken en van daar tot het gebed is maar een schrede te doen.
‘Maar,’ zegde zij tot zich zelve, na eenige gebeden gemompeld te hebben, ‘o! indien God goed voor mij geweest is, roepen mij dan mijn hart en mijne rede niet toe, dat ik goed moet zijn voor anderen? Lief kind, breng mij bij uwe arme; neem brood, neem wijn, neem wat het beste is en laat ons dat alles haar brengen. God! wat ben ik gelukkig’, voegde zij er bij, ‘ik weet niet waarom, maar ik ben van blijdschap buiten mij zelven.’
Zij zag niet in, de arme blinde, dat, zoo zij zich gelukkig gevoelde, het was, omdat de liefde in haar hart was teruggekeerd, de liefde die het wezen der blijdschap is; zij kon het niet vermoeden, dat zij op dat oogenblik den grooten hefboom der liefde wederom in haar land in werking bracht, de liefde die groote beweegkracht, die altijd tot God doet overhellen naar de ellenden van den mensch en den mensch naar de ellenden van zijne broeders.
Moeder en kind zagen de arme vrouw omringd van zes kinderen aan wie zij den boterham van hare jeugdige weldoenster uitdeelde. Wat schouwspel! zij weenden beiden, ‘Welaan,’ sprak eensklaps de moeder, ‘kom bij mij wonen met uwe kinderen, ik ben weduwe, er is plaats.’ En zij nam het kleinste van allen op haren arm; hare dochter gaf de hand aan een ander; de armen volgden weenende van vreugde en haar overluid zegenende.