wij daar meêgedeeld, met hoeveel onderscheiding de nederlandsche afgevaardigden er ontvangen en behandeld werden.
Op aandringen van Keizer Ferdinand I werd in 1557 het zoogenaamd colloquium of de samenspraak van Worms gehouden, met het doel om zoo mogelijk overeenstemming te brengen tusschen de Katholieken en de Lutheranen. Daar traden behalve de Nederlander Joannes van Delft, wij-bisschop van Straatsburg, als verdedigers der katholieke leer op, twee nederlandsche leden der Societeit van Jezus, de zalige Petrus Canisius van Nijmegen met zijn ordebroeder Nicolaus Florensz, den voormaligen pastoor van Bergen-op-Zoom, naar zijne geboortestad Gouda, gewoonlijk Gaudamus geheeten, en drie leuvensche hoogleeraren Martinus Rythoven, Judocus Tiletanus en Franciscus Sonnius, die zelfs over het vruchteloos colloquium een werk in handschrift heeft achtergelaten.
Toen Philips II het getal der nederlandsche bisdommen vermeerderen zou, werd Sonnius in 1558 naar Rome afgevaardigd. Het gevolg zijner onderhandelingen was, dat Paus Paulus IV, krachtens eene bulle van 12 Mei 1559, de gezamenlijke Nederlanden in 18 bisdommen verdeelde: het aartsbisdom van Mechelen, met de suffragaankerken van Antwerpen, 's Hertogenbosch, Roermond, Gent, Brugge en Yperen; het aartsbisdom van Utrecht, met de suffragaankerken van Haarlem, Deventer, Leeuwarden, Groningen en Middelburg; het aartsbisdom van Kamerijk met de suffragaankerken van Atrecht, Doornik, Namen en Sint-Omaers. Met zooveel ijver en zoo onkrenkbare trouw had zich Sonnius van de hem opgedragen taak gekweten, dat hij in hoedanigheid van apostolisch protonotaris uit Rome was teruggekeerd en bij pauselijke bulle van 10 Maart 1560 tot eersten Bisschop van den Bosch werd aangesteld, ofschoon hem eerst 2 jaren later te Brussel door den Kardinaal Granvelle de bisschoppelijke wijding werd toegediend.
Allerplechtigst was de intrede des nieuwen Bisschops en 't in-bezitnemen des bisschoppelijken zetels. Heilrijk was de werkzaamheid des kerkvoogds voor de Bossche diocese: aan hem vooral heeft de Meierij van 's Hertogenbosch het behoud van den geloofschat te danken. Ofschoon klein in zijne jeugd en uiterst tenger van lichaam, bezat Sonnius een groote kracht van ziel, een diepe geleerdheid en een onweerstaanbare welsprekendheid. Rusteloos in den arbeid doorreisde hij geheel zijn bisdom, waarvan hij de grenzen nauwkeurig omschreef; hij vestigde er een kerkelijk gerechtshof, kondigde de besluiten der trentsche Kerkvergadering af, schreef en nam de meest doeltreffende maatregelen tot onderrichting des volks en der geestelijkheid, vermeerderde het getal der zielzorgers en richtte onder anderen in zijne bisschopstad de drie parochieën van St. Jacob, St. Pieter en Ste. Catharina op.
Na het verduren van zooveel arbeids, werd hij door den H. Pius V, bij bulle van den 13 Maart 1569 tot eersten Bisschop van Antwerpen aangesteld. Want ofschoon Philippus Nigri, een bolognees van geboorte, deken van Ste. Gudule te Brussel en kanselier van 't Gulden Vlies, tot eersten bisschop dier stad benoemd was, nimmer had hij, om de steeds dreigende woelingen der Antwerpsche beeldstormers, bezit kunnen nemen van zijn zetel - daartoe werd een man vereischt, onvervaard en onverschrokken als Sonnius.
Deze nam dan ook werkelijk door Maximiliaan Morillon, vicarisgeneraal van Granvelle, den 26 April des jaars 1570 bezit van den nieuwen zetel, dien hij niet minder door zijne onvermoeibare werkzaamheid en schitterende deugden versierde dan den bosschen herderstaf. Een paar voorbeelden onder velen: toen Alva's krijgsvolk in 1572 de stad Mechelen had uitgeplunderd ging de Bisschop van huis tot huis om aalmoezen rond, die met milde hand geschonken aan hulpbehoevenden werden rondgedeeld; toen de oproerige spaansche soldaten in 1574 te Antwerpen hunne achterstallige soldij vorderden, verkocht Sonnius zijne roerende goederen en zijn zilveren gewaden, om de benarde burgerij onderstand te verleenen. Zoo waakte de goede Herder over zijne schapen.
Als bisschop der Scheldestad woonde hij in 1570 en 1574 de twee eerste provinciale kerkvergaderingen der metropool van Mechelen bij, waarna twee diocesaansynoden in 1571 en 1576 onder Sonnius' voorzitterschap gehouden werden.
Nauwlijks eene maand overleefde Sonnius het sluiten der laatste vergadering: tot groote droefheid der zijnen overleed hij in den ouderdom van ongeveer 70 jaren, den 27 Juni des jaars 1576 na het Kapittel zijner kathedraal, het toekomstig seminarie der antwerpsche diocese en de abdij van Sint Bernard aan de Schelde tot zijne erfgenamen benoemd en veel legaten aan godsdienstige gestichten vermaakt te hebben. Hierbij mag niet verzwegen dat de vrome Sonnius voor zijne bossche diocese twee beurzen gesticht heeft, die door studenten in de godgeleerdheid te Leuven konden genoten worden.
Zijn hart werd in laatstgenoemde abdij, zijn lichaam in de antwerpsche kathedraal begraven, waar ten jare 1616 hem een gedenkteeken, met twee vereerende grafschriften, werd opgericht. Zijn devies sine onere nihil ‘zonder last niets’ is kenschetsend voor geheel het leven van den ijvervollen kerkvoogd. Als wapen voerde hij een gouden zon tusschen drie zilveren molenijzers op een azuren veld. Te talrijk zijn de geschriften des geleerden Bisschops om hier opgesomd te worden. Zijn voornaamste werk is getiteld: Demonstrationum Religionis Christianae ex verbo Dei Libri tres. ‘Drie boeken der bewijsgronden van den Christelijken godsdienst uit het woord Gods.’ In 1850 heeft wijlen Mgr. De Ram, rector magnificus der leuvensche Universiteit, de brieven van Sonnius aan zijn vriend Viglius in het licht gegeven.