der kompagnie, die over alle oostelijke zeeën verdeeld zijn, vormen eene aanzienlijke vloot van 53 steamers met 86,411 tonnen inhoud, terwijl het getal der beambten 12,600 bedraagt. Van de groote som gelds, tot het onderhoud dezer schepen noodig, kan men zich het beste denkbeeld vormen door te bedenken, dat er jaarlijks 170 zeilschepen bezig zijn, alleen om de kolen voor de vereeniging te vervoeren, die zij jaarlijks tot een bedrag van een half mill. p. st. verbruiken.
De boot heeft intusschen de Chineesche zee doorkliefd, door dwarlwinden en zeeroovers zoo gevaarlijk. Zij heeft Hong-Kong, de chineesche bezitting aangeraakt, maar Saigon, de nieuwe hoofdstad van het Fransche Cochin-China en Bangkok in Siam, waar de wijsgeerige Koning Mongkus zetelt, laten liggen - daarheen leiden andere liniën, die Siam en Anam in den kring van den europeeschen vooruitgang brengen - en is direct naar Singapore gestoomd. In deze ‘Leeuwenstad,’ want dit geeft de naam te kennen, treedt de engelsche handelsgeest op den voorgrond. Op een klein eiland, dat vóór vijftig jaar nog de schuilplaats van tijgers en zeeroovers was, staat thans eene bloeiende handelstad van bijna 100,000 inwoners: een duidelijk teeken, dat handel, wanneer hij niet door bekrompen denkbeelden wordt belemmerd, binnen korten tijd zich ver kan uitbreiden. Zoowel van den zuidelijken als van den noordelijken kant loopen hier europeesche en aziatische schepen in, en ruilen hunne goederen voor ongeveer eene waarde van meerdere millioenen guldens. Sedert 1819 is de haven voor een ieder toegankelijk verklaard, en hiermede werd haar bloei gegrondvest. Want terwijl andere havens der Oost-Aziatische eilandenwereld, die eens van meer belang waren, onder den druk van kortzichtigheid vervielen, ontwikkelde Singapore een leven, dat aan de beweging van Australië of Noord-Amerika doet denken.
Maar nog verder op onzen weg moeten wij de energie van het engelsche volk bewonderen, bij 't welk de grootste ondernemingsgeest huisvest en dat het handelsverkeer der wereld grootendeels beheerscht. Ook op den tuin ‘der aarde,’ zooals Ceilon door verschillende reizigers genoemd wordt, waait de engelsche vlag. Dit eiland der kaneelboomen begint eerst in den nieuweren tijd, met betrekking tot den handel, van meer belang te worden, waartoe een ruimer systeem even veel bijdroeg, als het regelmatige stoombootverkeer; want Ceilon is een rustpunt voor de verschillende liniën naar Calcutta, Bombay, Mauritius, Australië en Singapore. Voor ons echter is 't onmogelijk, eene dezer te volgen; wij kiezen den kortsten weg naar Europa en varen direkt op Aden, waar zich de Engelschen op een rots, een tweede Gibraltar schiepen, dat den weg naar Oost-Indië en de Roode Zee beschermt. Bronwater, boomen, nietige planten zijn rijkdommen, die men op die plaats niet kent, waar de lucht trilt alsof ze uit een heeten oven stroomde. En toch leven daar nog Europeanen, even als wij aan een beter bestaan gewend, die vurig verlangen naar de stoomboot, die hun bericht uit het vaderland brengt. Door haar slechts zijn zij verbonden met al de groote bewegingen en kwestiën, die in 't moederland afgehandeld worden. Het groote belang van Aden ligt daarin, dat het de sleutel van Indië is, en dezen zullen de Engelschen niet uit de hand geven, integendeel, zij bewaken hem met afgunstige oogen. Toen men bepaald had het Suez-kanaal te graven, maakten zich de Engelschen meester van het eiland Perim in de Bab-el-Mandeb en nu bestrijken zij met hun geschut de geheele linie, die den in- en uitgang tot de Roode Zee vormt. Ook Frankrijk doet zijn best om in het verre Zuid-Oosten eene rol te spelen: het heeft zich op Madagaskar, de Comora-eilanden, in de haven Obok gevestigd, zijn grootste werk, dat wij nu naderen, het Suez-kanaal, dient voor dezelfde plannen en heeft een politiek doel.
De reis van Aden door de Roode Zee naar Suez is eene der onaangenaamste, die men op Zee kan doen. Klippen en stroomingen zijn in den smallen zeearm groote hinderpalen voor de stoomboot. Den eenen tijd van het jaar heerscht hier een Noorden-, op een anderen een Zuiden-wind, op zulk eene wijze, dat daardoor de heen- of terugreis voor zeeschepen gestremd is. Maar de stoomboot overwint alle moeilijkheid en nadat wij vijf dagen van Aden onderweg zijn geweest, wordt op de rede van Suez het anker geworpen.
Werkzaamheid heerscht aan 't strand, waar, uit de vóór weinige jaren nog kleine plaats, thans eene aanzienlijke stad van 15,000 inwoners is ontstaan; want hier zullen de Roode en de Middellandsche zeeën te zamen stroomen, om Europa, het land der industrie, met de rijke koloniaal-landen van Oost-Azië te verbinden. Eeuwen geleden zag men reeds het belang in van een kanaal op deze plaats, waar Azië en Afrika elkander de hand reiken en eene slechts 15 mijlen breede landengte de Oceanen scheidt. Maar wat Rhamses II, de Pharao Necho en later de romeinsche keizer Trajanus deden, is sedert lang vervallen, en onze tijd eerst nam het groote werk weêr aan de hand, dat reeds zijne geheele voltooiing nadert. Hoe meer in Noord-Amerika de werkzame angelsaksische bevolking aangroeit, des te meer zal zich daar de industrie ontwikkelen en voor onze industriëelen en fabrikanten een belangrijke markt verloren gaan, die zij op eene andere plaats, en wel in het volkrijke Oost-Azië, weêr moeten veroveren. Dan treedt het Suez-kanaal in de oostelijke route in haar vol recht weêr op, en zij zal zich daar op nieuw verheffen.
Dan behoeft de reiziger de stoomboot niet meer te verlaten; hij bereikt bij Port-Said de Middellandsche zee en gaat met hetzelfde schip dat hem te Shanghaï opnam naar Triëst, Marseille of Londen. Thans moeten wij ons echter nog tevreden stellen met een vergoedingsmiddel van het kanaal; zooals de Panama-spoorweg de landengte van Dariën doorsnijdt, eveneens ligt er sedert 1855 van Suez over Caïro naar Alexandrië aan den Nijlmond een der meest gebruikte spoorwegen. Dáár, waar eens het kameel de lasten door de zandwoestijn droeg, vliegt thans de lokomotief voorbij de Pyramiden, over den Nijl heen, tot aan de stad van Alexander den Groote. Hier begroeten wij, behalve engelsche en fransche stoombooten, ook de oostenrijksche vlag op de Lloydschepen, en zoeken wij nu Triest, Marseille of Londen op, dan is onze ‘reis rondom den aardbol’ in weinige dagen voltooid. Overal vervoerde ons de stoom; nog geen mijl ver behoefden wij ons aan het zeilschip of aan den wagen, door paarden getrokken, te vertrouwen; want rondom de aarde is de groote kring gesloten, en zooals de telegraafdraden binnen kort onze planeet zullen omspannen, om de gedachten met bliksemsnelheid rondom haar te geleiden, eveneens voert ons de stoom gemakkelijk, zeker en snel in weinig meer dan honderd dagen ‘rondom den aardbol.’ Zulk eene reis is zeer zeker nog kostbaar, maar de kosten wegen volkomen op tegen den tijd.