Een geestelijke
bevond zich in een der grootste steden van Beieren en stapte af aan een hotel, om het middagmaal te gebruiken. In de zaal gekomen plaatst hij zich aan tafel, waaraan onderscheidene commis voyageurs (reizigers) gezeten waren, die zeer drukke gesprekken voerden over de kloostergeschiedenis van Krakau, enz:
De geestelijke ging met het gebruiken van zijn middagmaal voort, zonder een enkel woord te spreken.
Eindelijk geeft een dezer heeren aan den geestelijke zijne bevreemding te kennen, dat hij, ofschoon priester zijnde, op dat alles niets antwoordde, waarop deze zegde: ‘Mijnheer, ik ben sedert 10 jaren geestelijkevan een gekkenhuis, en dus aan dergelijke praat gewoon.’
Niet weinig wekte dit gezegde den lachlust bij de andere heeren op.