waardig en te verheven meende, en toonden die volken, de zoogenaamde barbaarsche, juist het zuiverste begrip van godsvereering te hebben van allen, die een veelgodendom aanhingen, de beschaafde Romeinen en Grieken verlaagden zich tot een beeldendienst, dien zij in marmeren met goud en zilver versierde tempels uitoefenden. De onder vele opzichten, zoo geleerde Egyptenaren gingen nog een stap verder en vernederden hunnen godsdienst tot een dierendienst terwijl de Perzen en eenige andere oostersche volken niet schroomden het vuur goddelijke eer te bewijzen.
Houden wij ons eenige oogenblikken met den dierendienst der Egyptenaren bezig.
Ofschoon wij een aantal dieren kennen, die door de Egyptenaren afgodisch vereerd werden, blijft het voor ons nog verborgen op welke plaats van Egypte ieder dier hoofdzakelijk vereerd werd; want terwijl er sommige waren die door het geheele land als godheden gediend werden, waren er anderen, welke slechts in enkele gewesten die eer ontvingen, en in andere onmeedoogend geslacht werden. De heilige Stier Apis b. v. werd door geheel Egypte als God en wel als de hoogste Godheidvereerd, terwijl de ibis, een vogel, slechts aangebeden werd langs den Nijl en op eene andere plaats niet zelden het voorwerp eener harde vervolging was. Daarentegen was de kat aan den Nijl een gewoon huisdier en in de woestijn een als God vereerd wezen.
De meest bekende dieren, door de Egyptenaren aangebeden, waren: de os, de kat, de krokodil, de ichneumon, het nijlpaard en de ibis. Sommigen werden vereerd om het nut, dat zij aanbrachten als de os, anderen om den dienst, dien zij den mensch leenden door het dooden van schadelijk gedierte, als de ibis en de kat, terwijl er ook eenigen werden vereerd uit vrees voor de verwoestingen, die zij aanrichten, als de krokodil. De aanbidding der laatsten was een smeekgebed om van hunne verwoestingen bevrijd te blijven.
Van den os Apis vinden wij in zeker werk de volgende interessante beschrijving: ‘De heilige stier Apis was het zinnebeeld van den akkerbouw en werd door den God Osiris bezield. De koninklijke stad Memphis was de zetel van dien God. Hier woonde hij in een prachtig paleis. Priesters bedienden hem, voederden hem met heilige spijzen en drenkten hem uit heilige bronnen. Bijna altijd verwijderde men hem van de oogen des volks. Wanneer men hem echter openlijk liet zien, geschiedde zulks niet anders dan met buitengewone pracht en plechtigheid. Priesters in feestgewaad waren zijne geleiders en lictoren trokken vooruit om het van alle zijden toevloeiende volk af te keeren. Twee rijen van knapen gingen ter zijde van den God en zongen in schoone liederen zijnen lof. Op de aan hem gewijde feesten werden hem roode ossen geofferd. Het heiligste feest was zijn geboortedag, hetwelk jaarlijks ten tijde dat de Nijl begon te zwellen, zeven dagen lang gevierd werd. In de nabijheid van Memphis wierp men bij dit feest een gouden en een zilveren schaal in den Nijl, en zoo lang als het feest duurde waren zelfs de krokodillen tam!? De heilige stier verleende ook godspraken. Wanneer men hem een handvol voeder voorhield en hij daarvan at, dan was zulks een goed teeken; wilde het echter uit de hand van den voor hem knielende niet eten, zoo beduidde zulks klaarblijkelijk een ongeluk. De God was echter aan het algemeen lot der schepselen, den dood namelijk, onderworpen. Wanneer hij niet reeds vroeger een natuurlijken dood stierf, dan verdronken hem zijne eigene priesters in eene heilige bron, zoodra hij het 25ste jaar zijns levens had bereikt. Zijn dood verspreidde eene zoodanige treurigheid over geheel Egypte, alsof het einde der wereld nabij was. Iedereen sneed zich de haren af, brak in luide jammerklachten uit en treurde zoo lang, tot eindelijk de vroolijke mare weergalmde dat Apis was wedergevonden. Want Apis stierf eigenlijk niet; de geest van Osiris, die hem bezielde, verliet het oude lichaam slechts, om in een jonger op nieuw zijn zetel te nemen. De priesters herkenden uit zekere teekenen, waardoor zich Apis van de overige stieren onderscheidde, in welk lichaam de ziel van Osiris gevaren was. Hij moest vooral eene glinsterende zwarte kleur hebben en met witte plekken versierd zijn. Wanneer nu de os gevonden en als zoon des Hemels erkend was, juichte geheel Egypte. Nadat men hem 40 dagen lang aan de openbare vereering had uitgesteld, werd hij in een verguld vaartuig langs den Nijl naar Memphis gebracht, door honderd priesters gewijd, waarna hij als God werd aangebeden.’
De dienst der andere dieren was niet minder buitensporig. Waar de kat aangebeden werd, was de doodstraf voor ieder vastgesteld, die zoodanig dier durfde dooden, en toen een romeinsch veldheer, een egyptisch leger aanvallende, in zijne voorste rangen katten op pieken gestoken deed dragen, was er niemand der Egyptenaren, die vechten durfde. Zij lieten zich liever verslaan of redden het leven door de vlucht. Cambysus behaalde eene glansrijke overwinning op hen, door eene groote menigte ibissen voor zijn leger te plaatsen.
Toen de Egyptenaren met andere volken in aanraking kwamen, begon hun godsdienst zich in den vorm te wijzigen. De dierendienst bleef voor het volk; de priesters en geleerden vereerden met de Perzen het vuur en met andere oostersche volken de zon, de planeten, de teekenen van den dierenriem enz. en later, toen zij met de Grieken en vervolgens met de Romeinen kennis maakten, voerden zij ook den beeldendienst in.
Dat deze reeds in zeer oude tijden in voege was, willen sommigen bewijzen uit het gouden kalf der Joden, hetwelk deze zouden vervaardigd hebben in navolging van zoodanige afgodsbeelden bij de Egyptenaren. Anderen daarentegen beweren dat de Joden hier den god Apis vereerden in de gedaante van een gouden beeld en daardoor een vereeniging van de twee vormen daarstelden, waaronder de afgoderij aan beide oevers van de Roode zee werd gepleegd.
Wat hiervan ook moge zijn, de nog bestaande afgodsbeelden der Egyptenaren worden door de meeste oudheidkundigen aan de laatste tijdperken der egyptische geschiedenis toegeschreven.
Men heeft het aan de volhardende en scherpzinnige onderzoekingen van geleerden te danken, dat de beschaving van de Egyptenaren, die slechts weinig geschreven documenten nagelaten heeft, ons zoo wel bekend is, als die van veel minder oude volkeren, met name die der Grieken en Romeinen, wier overleveringen zich aan de geschiedenis der nieuwere volken vastknoopen en wier taal en letterkunde den grondslag van onze klassieke wetenschap is. - Zoo kunnen wij eene getrouwe afbeelding geven van een tempel met omliggenden tuin van de tijden der Pharaos, volgens ontdekkingen op eenige monumenten.
De egyptische tempels waren groot gebouwen, die niet alleen dienden tot heiligdom ter viering der godsdienstige plechtigheden maar ook tot huisvesting der dier-goden en dezer priesters; de omringende tuin was afgesloten, met palm- en vijgenboomen beplant en had groote waterkommen van graniet en porfier, waarin de lotus groeide en de heilige krokodillen zwommen. Nog zag men er dwalen den ibis, den ichneumon (pharaos rat) de najah eene vreeslijke slang, die de priesters echter tam wisten te maken; de varan of monitor, eene groote hagedis, die volgens een bij de Egyptenaren en nog bij de tegenwoordige Arabieren bestaand geloof, den mensch, door gefluit, waarschuwt voor de nadering van de gevaarlijke dieren en bijzonder van zijn collega in de godheid, den krokodil.