Mgr. Lubienski.
Voorbeeldeloos is de gestadige vervolgingszucht der russische autocratie tegen het ongelukkige Polen. De dagbladen hebben uitvoerig bericht gegeven over de gevangenneming, de ontvoering en het overlijden van een uitstekend poolsch bisschop, graaf Constantius Lubienski, bisschop van Augustowo. Onze lezers zullen gewis met genoegen eene nadere levensbeschrijving van dien wakkeren en onversaagden kerkvoogd ontvangen, die liever in het onherbergzaamst oord als balling rondzwierf, dan toe te geven aan een eisch van het Cesarisme, strijdig met zijn geweten. Een schrijver, den bisschop van nabij kennende, geeft het volgende caracteristiek levensbericht. ‘Zoo groot was de lieftalligheid van zijn karakter, dat graaf Constantius Lubienski nauwlijks één persoonlijken vijand telde. Zijne vastberadenheid en zijne godsdienstige overtuiging verschaften hem noodzakelijk tegenstanders, maar het liefderijke van zijne inborst had een weldoenden invloed op iedereen. Hij werd in 1824 geboren; zijn vader was graaf Hendrik Lubienski, behoorende tot een der oudste aristocratische familiën van Polen. Zijne moeder, uit het huis Potacki, was verwant met den hoogsten adel van het land, alsmede met de duitsche vorstelijke familiën van Dietrichstein en Liechtenstein. De familie Lubienski behoorde tot de echt katholieken van Polen, zoodat ook hare leden dikwerf de hoogste kerkelijke waardigheden, als bijv het Primaatschap van Polen bekleedden; de oom van den doorluchtigen balling was insgelijks bisschop. Overeenkomstig de katholieke grondbeginselen ontving Const. Lubienski zijne opvoeding in het Collegie der Jezuïeten te Freiburg in Zwitzerland. Naderhand bezocht hij de universiteit van Berlijn en maakte kennis met de wijsbegeerte van Hegel. Zijne studiën werden onderbroken door zijne reizen in Frankrijk en Duitschland. Te Munchen kwam de negentienjarige jongeling in gesprek met een beroemd sterrenkundige van het observatorium. Deze vond in den landgenoot van Copernicus zooveel uitgestrekte kennis in de sterrenkunde, dat de jonge graaf den eervollen titel van assistent op het observatorium verwierf.
Te Warschau teruggekeerd zijnde, bevond hij zich in eenen voor zijne tijdelijke vooruitzichten onaangenamen toestand. Het geslacht Lubienski had zich immer door zijne vaderlandsliefde onderscheiden, zoodat het te 's Petersburg in een groot aanzien stond. De fortuin van zijne familie was bijna geheel verdwenen door ongelukkige philantropische ondernemingen alsmede door handels-speculatiën van zijn vader. Even als de H. Ignatius van Loyola vatte de jonge graaf Constant, ongesteld zijnde en zijn bed moetende houden, het voornemen op zich den heiligen priesterstand te wijden. Nadat hij zijn doel bereikt had werdzijn vader, graaf Hendrik, om eenige redenen voor drie jaren naar het binnenland van Rusland, de stad Kurst, verbannen; de zoon was daar zijn trouwe reisgezel en vertrooster. De jonge adellijke priester begaf zich vervolgens naar Petersburg om daar als leeraar in de katholieke scholen en vooral als priester en zielzorger werkzaam te zijn; ook voor de vreemdelingen was hij een vurig ijveraar, waartoe zijn volledige bekendheid met talen zeer veel bijdroeg. Zijn vermogen behoorde den armen, zijne zorgen den noodlijdenden; daarbij was hij van een standvastig karakter en week nimmer van zijne beginselen af. Zijne eerste wederstand tegen een maatregel van de Russische regeering, welke het pauselijk gezag aantastte, eindigde met zijne ontvoering naar Charkow, alwaar hij echter tot pastoor benoemd werd. Naderhand werd hij naar Reval verplaatst en won hij daar de achting ook der protestantsche bebevolking. Hij verlangde echter ‘naar Europa,’ zoo als hij gewoon was de niet-russische landen van ons werelddeel te noemen; hij begaf zich naar Rome en bezocht andermaal Munchen. In 1864 werd hij tot bisschop van Augustowa benoemd met de residentie te Seyny, een armzalig plaatsje. Aanvankelijk scheen hij niet met de russische regeering in conflict te zullen komen, zoodat sommige heethoofden van zijne landslieden hem zelfs een verrader van zijn vaderland noemden. Hij riep zijn gezant van de ‘Katholieke Synode’ te 's Petersburg terug, toen deze instelling door den pauselijken stoel veroordeeld was. Van toen af werd hij in zijn paleis door gendarmes bewaakt. Op den 31 Mei ontving generaal Möller het bevel tot ontvoering en verbanning van den prelaat. Tusschen 3 en 6 uur des morgens, werd hij uit zijn paleis gehaald. Hevige gemoedsbewegingen, de invloed van het klimaat, de vermoeinissen van de reis waren de oorzaken van eene zenuwenkoorts, waaraan hij te Nischni-Nowgorod stierf.