Hoe men te Parijs rijk wordt.
Chapellier was een oud soldaat, die niets bezat dan zijne dienstjaren en een bewijs van goed gedrag. Om zich een bestaan te verschaffen trad hij in dienst van een poelier, waar hij het gevogelte moest voederen, en het geluk had zijne betrekking en een klein geheim, dat het zijne was, te verkoopen voor de som van 1000 francs. Met dit geld wilde hij niet alleen door de wereld komen maar zelfs schatrijk worden. Lang had hij gezocht, eer dat hij de bron, waaruit zoo veel schats voor hem moest vloeien, had gevonden, maar eindelijk gelukte hij daarin; zie hier op welke wijze. Eens was hij in het magazijn van een handelaar in vodden, bij de afleveringen der voddenrapers tegenwoordig, en zag daar welk eene menigte van broodkorsten deze hadden aangevoerd, zonder daarvoor ook maar een enkele centime betaling te bekomen. Nu was zijn plan gemaakt; hij ondervroeg de voddenrapers nauwkeurig waar zij dat brood haalden en wat zij er mede deden. Denzelfden dag nog kocht hij eene kar met een ezel, huurde een magazijn, en begon zich met alle koks en keukenmeiden in betrekking te stellen, om van hen den afval van brood te koopen. Deze hadden vroeger dien afval op de straten geworpen en toen nu iemand zich in vollen ernst aanbood om dien te koopen, bedongen zij een niet al te hoogen prijs. Chapellier wist wel wat hij deed; de Parijzenaar toch is verzot op konijnen en hoenders, en deze worden met brood gevoederd om ze vet te maken. Hij deed goede zaken, want na eene maand waren zijne francs verdubbeld, en zijne onderneming meer dan de helft uitgebreid; hij had toen reeds bestendig twee wagens en drie paarden in omloop, om voor hem de broodkorsten van geheel Parijs te verzamelen.
Na eenigen tijd begon hij een handel in geroosterd brood voor broodsoep, met zulk gevolg dat hij weldra om den matigen prijs van bijna alle restauratie's bestellingen ontving. Bij de Barrière St. Jacques richtte hij eene groote fabriek op, uit wier ovens dagelijks het oude brood, bij duizenden ponden, herbakken te voorschijn komt, dat gemalen of gestampt de grondstof uitmaakt van zijne zoo gezochte ‘Croûtes au pot.’
Het is wezenlijk der moeite waard de fabriek van Chapellier, die thans millionair is, te bezichtigen, en een oog te werpen op die bergen van broodkorsten die dagelijks worden aangevoerd en verwerkt; maar heeft men ze eenmaal bezichtigd, dan zal men zich wel wachten in eene restauratie eene ‘soupe au pain’ (broodsoep) te gebruiken