Eene algerijnsche khan.
Onder de algerijnsche steden neemt de stad Tlemcen eene voorname plaats in, zoowel om hare ligging als om haren niet onaanzienlijken handel. In hare nabijheid ligt Mansurah, niet te verwarren met de stad van dien naam aan den Damiate-Nijltak in Beneden-Egypte, welke plaats als een voorstad van Tlemcen kan beschouwd worden. Mansurah is door hooge en dikke muren omgeven, welke door onderscheidene torens worden versterkt. De voornaamste daarvan is gebouwd door Abi-Saïd, broeder van een sultan van Fez, die in de dertiende eeuw leefde en gedurende zeven jaren het sterke Tlemcen belegerde. Tegelijkertijd deed hij Mansurah verfraaien en versterken.
Tlemcen ligt 11½ uur ten Z.W. van Oran aan de golf van Tlemcen niet ver van de Middellandsche zee. De mond van die golf is 10 uren breed en ligt juist tegenover kaap Gata in Andalusië; dit verklaart gemakkelijk den handel, dien de stad met Spanje en met andere staten, aan de Middellandsche zee gelegen, drijft. Als militair standpunt is de stad, op de grenzen van Marokko gelegen, de gewichtigste en sterkste plaats in het westelijk gedeelte der fransche kolonie en beschermt het tegen de aanvallen der Marokkanen. Gedurende de middeleeuwen speelde zij een voorname rol onder de arabische dynastiën en was langen tijd de hoofdstad van het rijk der Zianiten. De overlevering door monumenten gestaafd, wil dat zij in dien tijd eene bevolking had van 100000 zielen en het aantal huizen 60000 bedroeg. Verschillende ruïnen bewijzen dat zij omringd moet zijn geweest door een zevendubbelen muur en tal van andere versterkingen. Ook vindt men, behalve 32 moskeëen, waarvan die van Sid-Ibrahim de schoonste en best bewaarde is, de sporen van talrijke prachtige gebouwen, waterleidingen, fonteinen, poorten, molens, begraafplaatsen, enz.
In het jaar 1835 kwam de stad met vele andere plaatsen onder fransche heerschappij; evenwel voor slechts korten tijd, want het verdrag van Tafna gaf haar in 1837 hare vrijheid weêr. Vijf jaren later echter werd zij voor goed door de Franschen bezet, die onmiddellijk begonnen haar uit haar diep verval op te beuren en haar door een sterk garnizoen tegen de strooperijen der Marokkanen beschermden. De glorie van Abd-el-Kader was aan 't verzwakken; zijn paleis in Tlemcen werd de woonplaats van de officieren van het garnizoen.
In korten tijd hadden de Franschen van de arabische eene half europeesche stad gemaakt. Zij deden met Tlemcen, wat Hausmann later met Parijs deed. Een aantal huizen werd weggebroken en in de plaats daarvan europeesche hôtels, fabrieken en magazijnen opgetrokken, die de stad spoedig een ander aanzien gaven. Een groot plein verdeelde haar in drie wijken, die achtereenvolgens door breede straten werden doorsneden. De eerste wijk is die der Koulouglis; zij bevat het paleis van Abd-el-Kader en verscheidene militaire etablissementen. Daar is voor een groot deel de fransche krijgsmacht geconcentreerd. De tweede wijk heet die van het centrum en wordt bewoond door kooplieden, meestal Europeanen en Joden, die zich van den buitenlandschen handel van Tlemcen bijna geheel hebben meester gemaakt. De derde wijk eindelijk is die der Hadars of van de overgeblevene deelen der vroegere bevolking. De Hadars bewaren in hunnen godsdienst, zeden en gewoonten het aandenken hunner vaderen; het zijn de laatste afstammelingen van de machtige volken, die eenmaal het Noordelijk gedeelte van Afrika beheerschten. Met onverzettelijke hardnekkigheid hebben zij tot heden weêrstand geboden aan alle pogingen der zoogenaamde beschaving, die de Franschen hun door middel van kruit en lood wilden aanbrengen. Zij haten hunne overheerschers met al den haat, dien de Coran aan de volgers van de leer van Mahomet kan inboezemen, en dewijl zij het verheven karakter van den christelijken godsdienst niet kennen, nooit iets van de christelijke liefde hooren, koesteren zij niet den minsten lust om den Coran ter wille van de christelijke beschaving te verzaken.
Het gedrag der Franschen heeft den eerbied voor de christen missionarissen dan ook bijna onmogelijk gemaakt, want de Hadars hebben een instinctmatigen afkeer opgevat tegen iederen europeaan; zij ontwijken hem zoo veel zij kunnen en verlaten schier nooit hunne wijk om niet in de mogelijkheid te geraken van met een europeaan in aanraking te komen.
Overigens hebben zij in hunne wijk alles wat zij behoeven: hunne wo-