bergen omgeven, en klimt bij iedere seconde. De toppen der bergen baden zich in de wolken en de gouden stralen, en lang nadat de aarde met de duisternis is overdekt geworden, vertoont de bergkruin nog een vurigen kegel. De straalbreking, door bergtoppen en wolken veroorzaakt, komt het tooneel nog meer bekoorlijkheid en verscheidenheid bijzetten.
Op de stille vlakte geeft het ondergaan der zon een tooneel van geheel anderen aard. Een zekere eentonigheid heeft uren achtereen op het landschap gelegen; nu begint er leven en beweging te komen. Het vee, zuchtende onder de hitte der zonnestralen, heeft zich nabij eene beek neêrgelegd, na zijn brandenden dorst gelescht te hebben. Maaiers en ploegers hebben eene wijl den arbeid gestaakt, dien de groote warmte hun onmogelijk maakte, en zich in het zachte gras nedergevlijd om er eenige verkoeling en rust te vinden. De herder heeft de dichte schaduw van een boom gezocht; van daar houdt hij het gezicht op zijne schapen. Zoo heerscht er stilte en vrede en rust, maar eene rust, verkregen door verpletterende warmte. Eindelijk evenwel schijnt de kracht der zonnestralen gebroken; de zon spoedt naar den horizon, en met het naderend avondkoeltje keert leven en beweging in menschen en dieren weder. Zelfs het gras richt het hoofd op, als wist het dat het oogenblik weldra zal slaan, waarop de zoete dauwdrup het zal komen verfrisschen. De koe loeit, het schaap blaat, de klokjes klingelen, de maaier arbeidt weêr, en de geheele natuur zingt bij de ondergaande zon, Gode ter eer, haar avondlied.
Nog anders is het schouwspel, dat de ondergaande zon oplevert op de vlakte in de nabijheid eener stad. Heeft men aan de eene zijde het geheimzinnig geritsel der bladeren en den plechtigen ernst der velden, van de stadszijde verneemt men een zonderling en onbestemd gedruisch, dat nu vermindert, dan toeneemt en eindelijk wegsterft onder het vroolijke avondgelui der klokken.
Zoodanig tooneel heeft Schinkel op het doek weergegeven; en zijn wel geslaagde arbeid verkreeg een eereplaats in het museum te Berlijn. Het is dan ook een heerlijk gezicht, dat de gravure oplevert. Op den voorgrond ziet men de toeschouwers, die naar de stad, aan de overzijde van de rivier gelegen, heenblikken. De stad is door eene monumentale brug met den anderen oever verbonden, die een oud slot draagt, hetwelk aan de fransche kasteelen der 12e en 13e eeuw denken doet. Dat alles en ook de zacht stroomende rivier, die vele schepen draagt, wordt door de zon beschenen en met goud overgoten. Een enkele maal verbergt zij zich achter de wolken, maar dan ontwaart men een tal van stralenbundels, die het oog verblinden en aan een kolossaal vuurwerk doen denken, dat achter de wolken wordt afgestoken. Het prachtige stuk is bloot eene fantaisie, waarin de schilder de kunst, die hij bij de natuur heeft opgedaan, trouw teruggeeft. Te ontkennen is het niet dat de schilder aan de stad Coblentz heeft gedacht toen hij arbeidde, want de ligging is bijna volkomen teruggeven. Coblentz, door een brug over den Rijn met de vesting Ehrenbreitstein verbonden - het wordt op treffende wijze door de gravure voorgesteld.