zoon Koning Philips II. die hem de gewichtigste aangelegenheden toevertrouwden en door Ruard vooral werden aangespoord, om het gering aantal Bisschoppen in de nederlandsche gewesten te vermeerderen - een raad, die echter eerst na zijn dood ten uitvoer werd gelegd. Ook genoot Tapper het algeheel vertrouwen der Pausen van zijn tijd, een vertrouwen, dat hij zich overwaardig had gemaakt door de reinheid van zijn levenswandel, zijne diepe geleerdheid en zijne innige verknochtheid aan de onverbasterde leer der Kerk. Paulus III had hem in 1537 met Michaël Druïtius tot geloofsonderzoeker aangesteld, en hij kweet zich van die moeilijke taak wèl met groote nauwgezetheid, doch, wat men er ook van moge gezegd hebben, zonder bovenmatige gestrengheid.
Ten jare 1551 was Tapperus door de toenmalige landvoogdesse der Nederlanden, Maria van Hongarië, naar het concilie van Trente afgevaardigd, aan het het hooofd van negen andere godgeleerden. Onder dezen telde men vijf leuvensche Hoogleeraren - behalve Tapper, Franciscus Sonnius. Joannes Leonardi Hasselius, die te Trente overleed. Judocus of Joost Ravesteyn, gewoonlijk Tiletanus genaamd, en den rechtsgeleerde Vulmar Bernaerts.
In de maand September des jaars 1551 kwamen de nederlandsche godgeleerden en canonisten te Trente aan, en dat zij een sieraad der Kerkvergadering geweest zijn, daarvoor pleit reeds de eer en de hoogschatting, die hun van de verzamelde Vaders en Herders der Christenheid wedervoer. Die hoogschatting gold vooral Ruard Tapper, die reeds in 1544 den weg ter Kerkvergadering had gebaand door het schrijven der beroemde Artikelen, waarin de Leuvensche Hoogleeraars, bij monde des Kanseliers, hunne rechtzinnige geloofsleer hadden uit een gezet. Den 25 December werd over het leerstuk der H. Mis eene beraadslaging gehouden door 42 Godgeleerden, en onmiddellijk na de pauselijke Theologanten, de Jezuïeten Jacobus Laynez en Alphonsus Salmeron, werd het woord gegund aan de Leuvensche afgevaardigden, - het eerst van allen aan Ruard Tapper, dien men op een eerezetel had geplaatst. Ook waren zij onder het getal dergenen, die door den Cardinaal-legaat werden aangezocht, om hun gevoelen schriftelijk kenbaar te maken.
Spoedig daarop volgde eene schorsing der Kerkvergadering en Tapper, naar de Nederlanden teruggekeerd, bleef met ouverdroten ijver de belangen der II. Kerk en harer leer bevorderen. In 1559 door koning Philips II uit Leuven naar Brussel opontboden, werd hij plotseling door eene beroerle getroffen en stierf aldaar den 2 Maart, rijk aan jaren. rijker nog aan deugden en verdiensten. Bij uiterste wilsbeschikking had hij zijn uitgelezen bibliotheek aan de Universiteit en al zijne goederen aan de armen of aan studiebeurzen vermaakt. Het lijk werd uit de woning van Viglius, waar het overlijden had plaats gehad, naar Leuven overgevoerd en in 't koor der Sint-Pieterskerk naast het hoogaltaar begraven, waar zijn hoogstvereereud grafschrift op een koperen plaat is gesneden. Een Zeeuw, Mattheus van Galen uit Westkapelle, sprak de lofrede uit bij het graf van den verdienstelijken, ofschoon meermalen miskenden, Nederlander.
In 1555 en 1562 verscheen in de Academiestad de verklaring of commentarius der reeds vermelde ‘32 Artikelen van Leuven,’ en Tappers gezamenlijke werken - de brieven uitgezonderd - zijn te Keulen in 1582 uitgegeven
Wien het lust zich eenige oogenblikken met de onnoozelheden sommiger zoogenaamde levensbeschrijvers van Tapper te vermaken, hij leze een artikel op dien naam in J. Kok's ‘Vaderlandsch Woordenboek’ of Tapper's levensbericht in G. Brandt's ‘Historie van Enkhuisen.’