De nederige dorpsjongen, die bij den koster der gemeente min of meer het orgel had leeren bespelen; die bij den pastoor en den schoolmeester eenige oppervlakkige kennissen had opgedaan, ging nu aan de deur van het Conservatorium kloppen.
Korten tijd nadien was zijn hart reeds verzadigd; het Vlaamsche land dat als de wieg der muziek aanzien wordt, was hem te eng; hij ging nieuwe melodiën onder vreemde hemelstreken zoeken.
Wij ontmoeten hem te Venetië, te Milaan, te Rome; hij wordt ontvangen aan het spaansche hof en met ridderorden op de borst - beter dan dat, met roem en eer in de parijsche muzikale wereld behaald - keerde Gevaert, want hij was wel die dorpsjongen, in zijn vaderoord terug, om zich eindelijk te Parijs te vestigen.
Gevaert bezit niet alleen grondige en muzikale kennissen, hij is een voortreffelijk melodist; verder een verdienstelijk taalkenner en geschied kundige; een geestig verteller, een enthusiast voor alles wat kunst is en daarmeê in betrekking staat.
Ik herinnerde mij die dichterlijke bijeenkomst aan het strand nog levendig, al zijn er sedert dien reeds meer dan tien jaren verloopen.
Wie Holland enkel beoordeelt naar zijne eentonige beemden met koeien - die behoorlijk schoudermantels dragen, gelijk onze grootmoeders - oordeelt mis.
Men moet van dien lijnrechten spoorweg afwijken en men zal welhaast lommerrijke lanen, vaarten met de oud-moederlgke trekschuit, bos schagien en duinen, heerlijke villa's en weelderige dorpen aantreffen.
Nooit zal ik vergeten hoe aangenaam ik verrast werd, toen ik eens in den omtrek van Haarlem dwalende, te Bloemendaal - het paradijs van Holland - te recht kwam en, eene poos op den Blinkert toevende, het heerlijkste natuurgezicht genoot dat ik ooit, op welken reistocht dan ook, gezien heb.
Aan deze zij de zee, aan gene zij het IJ, waarop een aantal schepen, als meeuwen schenen te zweven; ginds Haarlem en zijn Spaarne; beneden mij de duinen, een heuvelig en boschrijk landschap, de grootsche puinen van het kasteel van Brederode, villa's, kleurrijke akkers, weilanden en.... tulpvelden.
Voorzeker dat alles is schilderachtiger dan het effen weiland; maar de Noordhollander en Fries zullen u zeggen, op het weiland wijzende: daar komt het botergeld van voort.
En als de Fries u van botergeld spreekt, bedoelt hij niet eenige koperstukken, maar in dat geval spreekt hij van een koffer met ijzeren banden en sterke sloten, waarin hij de opbrengst der boter werpt en waaruit hij, op een gegeven oogenblik, vijftig of zestig duizend gulden tellen zal - zoo als ik, tijdens mijn verblijf in Holland, in een haagsch dagblad las.
De dagbladen in Nederland zijn tot nog toe altijd aan een drukkend zegelrecht onderworpen geweest; vandaar dat het formaat beperkt en de abonnementsprijs schreeuwend hoog was; een dagblad was inderdaad een voorwerp van luxe, dat weinige menschen zich veroorloofden.
Nu het zegel eindelijk verdwijnt, dreigt de nederlandsche pers ook eene buitengewone uitbreiding te zullen nemen: die bladen worden zóó groot, dat ze die der naburige landen schijnen te willen overvleugelen en het getal couranten zal zoo ontelbaar worden als de champignons op den koelen boschrand.
Doch wat Nederland vergeet is, de inrichting der goedkoope pers en voor deze zijn daar duizenden van abonnementen te vinden.
Het kleine blad, met korte, bondige en niet saaierige artikels - saaierig als de predicatie van een pruikachtigen dominee - met vinnig, brandend nieuws, een onderhoudend feuilleton; kortom, het geheel bondig, pittig, met dat onmisbaar korreltje zout geschreven - dat kleine en goedkoope stoomertje zou in Holland geroepen zijn om zijnen weg te vinden, en zelfs menigen zwaren driemaster met vaderlandsche vlag, binnen kort doen zinken.
Ik roep de aandacht van mijne katholieke vrienden op die machtige propagande in.
Goedkoop geeft veel.
Kent gij de geschiedkundige anekdoot van den alkmaarschen of hoornschen belasting-inner?.... Hoeveel zal die belasting opbrengen? vroegen hem de Burgemeesteren der stad.
‘Indien gij de belasting bepaalt,’ was het antwoord, ‘op vier stuivers, 2000 gulden; maar indien gij ze bepaalt op twee stuivers, 4000 gulden.’
Hoe goedkooper hoe meer vertier. Dat zal de hollandsche journalistiek eens, misschien zeer spoedig, begrijpen.
Ik heb eenige oogenblikken in de Kamer, of zoo gezegd Staten-Generaal doorgebracht.
De hollandsche Kamer is alles behalve indrukwekkend, ten minste voor wat het lokaal betreft. Mijne hollandsche vrienden zullen het niet ten kwade duiden, dat ik hier met zoo weinig eerbied van dat sanctuarium der wetten spreek.
De troon is een armstoel voor een grootvader en de hemel boven den voorzitter, deed mij aan het kroonwerk van een luiermand denken.
Er is geene tribune en dat juist is een middel om veel te praten; want als een parlements-lid gedwongen is naar de tribune te moeten gaan, vraagt het voor 't minste een half dozijn maal minder het woord: time is money.
Men spreekt in de hollandsche Kamer, even als hier, van zijne plaats, en dewijl het in den Haag geene mode is, zoo als soms in België, zijne redevoering uit te bulderen, maar integendeel dood bedaard zijne denkbeelden voor te dragen, staat telkens een deel der leden op en gaat zich rond den spreker groepeeren.
Dat brengt in allen gevalle eene zeer nuttige en afwisselende gymnastieke beweging te weeg.
Ik kan mij niet verbeelden, dat de nederlandsche Staten generalisten ooit kunnen driftig worden?.... Ja?.... Nu, ik zou dat willen zien en hooren. Zouden ze dan ook zoo punctueel elke sluitletter van een woord uitspreken, als ze nu, in hunne doodbedaardheid, deden?
Velen spreken dan ook zeer onnatuurlijk en geven, door hunne uitspraak, aan de taal iets hottends en schokkends, dat met de vloeiendheid van het nederduitsch niet overeenkomt: 't waren vooral de ouderen welke zich daaraan schuldig maakten.
Men besprak een financiëel vraagpunt en ik bewonderde 't, hoe achter elk cijfer van millioenen, behoorlijk de heele en halve centen kwamen aanrukken.
Ik heb altijd gezegd: vergeet, nooit in eene groote en wellicht met dubbel krijt geschreven rekening, de centiemen! Die ellendige centiemen geven den wezenlijken stempel aan de rekening, en 't geeft aan het volk het onweêrlegbaar bewijs dat men geen speldepunt nevens de schreef heeft gecijferd.
Bezuiniging, bezuiniging! dat is het machtwoord der oppositie. Deze zou des noods tien dagen redetwisten om te bewijzen, dat zes nagelkoppen voldoende zijn in den schoenzool van den soldaat en ieder uur, aan de beraadslaging besteed, kost eigenlijk meer dan al de nagelkoppen van gansch de armee.
Hoe eenvoudig, bedaard en aartsvaderlijk de Kamer zich ook moge voordoen, heeft zij niettemin veel grootsch tot stand gebracht en zijn er, onder stoffelijk en nationaal opzicht in Nederland, voor ons vele lessen te halen.
Nederland bezit even als ons land een aantal gothische kerken, die van voor eeuwen dagteekenen; de Hervorming heeft ze gewelddadig aan den Katholiek ontnomen en er zich sinds dien in genesteld.
De Katholieken bezitten dus over het algemeen geene kerken van bouwkunstige waarde, hunne tempels zijn dikwijls plompe steenhoopen, waaraan stijl en kunst vreemd zijn.
De Protestant die dikwijls eene zoo groote ruimte, als deze oude kerken beschrijven, niet aanvullen kan, heeft onder die gothische bogen, eene afzichtelijke houten barak getimmerd - een planken schutsel, achter hetwelk de godsdienstoefening plaats heeft, terwijl het overige der kerk als een portaal of pui gebruikt wordt.
Men gevoelt als men een van die kerken binnen treedt, dat het Protestantisme daar niet thuis hoort en het enkel van die, in hun karakter, gansch katholieke kerken, bezit heeft genomen om daardoor eene zedelijke overmacht te doen blijken.
Die overweldiging van vroeger weegt thans zwaar op menige Protestantsche gemeente en zij zou hare eigenliefde wel ter zijde stellen, indien de Katholieken nu met goed klinkende gouden willems wilden terug koopen, wat de protestantsche voorzaten aan de Katholieken hebben ontstolen.
Het Katholicism is in Nederland vol kracht, vol leven; de eenheid welke in zijnen geest ligt, maakt het nog sterker; het Protestantism, zonder eenheid, verdeelt en verbrokkelt zich meer en meer.
Zooveel huisgezinnen, zooveel sekten.
Ik reisde een oogenblik met een mager en stemmig in 't zwart gekleeden man; zijn gestreken aangezicht, zijne glad gestreken haren en fijn gestreken witte halsdas - alles was dus gestreken - zegden mij dat ik met een soort van kwaker te doen had.
Inderdaad, ik wist weldra dat die man een leeraar van eene nieuwe sekte was, en die in een hoekje van Gelderland, door eenige boeren, beroepen werd om dáár, volgens hunne denkwijze den Bijbel te ontwarren, of misschien wel te... verwarren.
Godgeleerde studiën had hij nooit gedaan, eene hoogeschool was hem zelfs ten eene male vreemd: even als Jan van Leiden was hij een kleêrmaker, die op de snijderstafel ijverig den Apocalypsis had doorgrond, en nu de vruchten zijner studiën voor eenige rijke geldersche boeren ging ontvouwen.
Deze of gene kamer wordt de Kerk van die mannen des vrijen onderzoeke en de officiëele, de door den Staat bezoldigde Kerk met haren gepromoveerden dominee staat alzoo niet zelden verlaten, veelal omdat deze laatste de moderne richting aankleeft en zich openlijk als volger van Strauss en Renan aanstelt.
Het Protestantisme voert de kiem van ondergang in zich om; men breekt het niet af: het valt van lieverlede in puinen.
De uithangborden in den Haag zouden nog stof geven tot zeer curieuse bemerkingen: koninklijk octrooi en hofleveranciers spelen er eene gewichtige rol. Ik heb echter geen enkel uithangbord gevonden zoo weinig aantrekkelijk, als dat in Londen, boven de deur van een drogist pronkt.
Verbeeldt u dat men daar leest: gebreveteerde verdrijver der weegluizen van Hunne Majesteiten. Van welke Majesteiten? Was het van een europeesch vorstenhuis, het zou juist niet heel vleiend zijn; maar waarschijnlijk zal het zijn van een paar Majesteiten, zoo als de Chaillu er in de binnenlanden van Afrika ontmoette en wier koninklijke lidmaten door dergelijk gedierte zeer druk bezocht werden.
Voor het oogenblik moet ik mijne Kronijk met die weinig liefelijke herinnering besluiten.
Yours.