die, behalve dat zij de evangelische raden onderhielden, het zwaard hanteerden voor den naam des Gekruiste en dus ridderlijke dapperheid met deugd vereenigden. Wij willen in het kort de geschiedenis dier orde verhalen. Hare oorsprong klimt op tot de 10e eeuw. Eenige kooplieden uit Amalfi in Napels, die op den Levant handel dreven, kregen van de Sarracenen verlof in Jerusalem een huis te bouwen voor de christen-pelgrims, die het H. Land bezochten. Dat verlof moesten zij betalen met eene jaarlijksche schatting. Daarvoor hadden dan ook de christenen, zoolang zij in Jerusalem vertoefden, een veilige schuilplaats. Spoedig echter hadden zij te lijden van de Sarracenen, die met den jaarlijkschen cijns niet tevreden, van de christenen daarenboven groote geldsommen eischten en bij weigering hen allerlei moeilijkheden in den weg legden. Het huis stond onder het bestuur van kloostergeestelijken, die als gewoonlijk de drie geloften aflegden. De afpersingen der Sarracenen gaven hun aanleiding tot eene vierde, namelijk dat zij de christenen tegen hunne vijanden verdedigen zouden. Nu veranderden zij van kleeding, verwisselden de pij met het harnas en verschenen voor de verbaasde Sarracenen als gewapende ridders. De kloosterorde werd nu eene militaire orde en haar symbool een achtarmig kruis. De ridders noemden zich Johannieten naar den H. Joannes, hun patroon, ten wiens eere zij eene kerk in Jerusalem gebouwd hadden.
Dit gebeurde in het jaar 1104, vijf jaren na de inneming van Jerusalem door Godfried van Bouillon, die aan de orde groote voorrechten schonk.
In het jaar 1187 ging Jerusalem voor altijd voor de christenen verloren; Saladin deed zijn zegepralenden intocht en de christenen verlieten onder wanhopig gejammer, de hun zoo dierbare stad. Ook de Johannitten deelden in het algemeene lot en begaven zich naar Acre, eene haven aan de Middellandsche zee, die nog in de handen der christenen was. Na zich hier 104 jaren te hebben staande gehouden, werden zij ten tweede male door de Sarracenen verdreven en vestigden zich nu op het eiland Cyprus. In het jaar 1310 ontweldigden zij het eiland Rhodus aan de Turken en wisten het in hun bezit te houden, waardoor zij een krachtig bolwerk werden tegen de halve Maan, die voortdurend het Kruis bedreigde. Nooit zal het Christendom vergeten wat het aan de ridders van Rhodus te danken heeft. Zij zaten op hun eiland met de oogen altijd onderzoekend gericht op de landen der Mahomedanen en met de handen aan het zwaard, om dit te trekken, zoodra er zich een beweging vertoonde, die een dreigend karakter voor de christenen had. Zij waren de voorposten aan het uiteinde der Christenheid, en overtuigd als zij waren van het gewichtige hunner taak, volbrachten zij die met de meeste edelmoedigheid en ridderlijke dapperheid. Allermoeilijkst werd hunne stelling na de inneming van Constantinopel door Mahomed II in 1453, want deze deed wat in zijn vermogen was om hen te verdrijven. Hij wist dat het hem niet gelukken zou het christen Europa in te dringen, zoolang de Johannieten op hun post waren. Zijne opvolgers waren van dezelfde gedachte. In 1480 kwamen 100.000 Turken de Johannieten aanvallen; zij werden met schande en groot verlies door den grootmeester d'Aubusson teruggeslagen. Soliman II kwam in 1522 met nog grooter macht, en ook hij zou eene neêrlaag hebben geleden, zoo hij niet het verraad had te baat genomen. De Johannieten verlieten nu het eiland onder hun grootmeester Villers de l'lsle-Adam. Geruimen tijd zwierven zij door verschillende streken, tot Karel V hun in 1530 het eiland Maltha schonk. Hier liet men hen met rust tot in het jaar 1565; het scheen of de Turken zoo lang hadden gewacht om al hunne strijdkrachten te verzamelen, want zij kwamen met een leger van 80.000 man om den ondergang der Malthesers in één slag te voltooien. Er had een strijd plaats, die zijn weêrga in de geschiedenis niet heeft. 80.000 Turken streden tegen 700 Johannieten bijgestaan door 8000 eilanders, en de eersten werden volkomen verslagen; de zee was rood geverfd door het bloed der ongeloovigen. De kracht der Turken was voor langen tijd gebroken, en de Christenheid haalde ruimer adem. Geheel Europa zegende de Johannieten en bad voor hen.
De beroemde orde heeft zich tot in het begin dezer eeuw weten staande te houden. Toen deelde zij in het lot van al het aardsche. Napoleon wilde, toen hij in Egypte streed, geen citadel in den rug hebben, die hem misschien in moeilijke omstandigheden brengen kon, en hij nam haar in Juni 1798. Maar reeds twee jaren later werd zij hem weêr ontrukt door de Engelschen. Bij den vrede van Amiëns in 1802 werd bepaald dat Engeland het eiland Maltha met de citadel weder aan de Johannieten zou teruggeven, doch de engelsche regeering heeft hare belofte niet vervuld. Maltha was een te gewichtige statie voor haren handel, en men weet dat Engeland daaraan alles opoffert, zelfs wel eens.... zijn woord van eer.