De vogeltjes van den goeden God.
Herinnert gij u, in het nummer 23 der Illustratie, die prachtige plaat, een kleinen vogelvanger voorstellende? Ziet gij nog den kleinen deugniet, die op eene slimme wijze, de arme vogeltjes van den goeden God, die hongerig over de sneeuw dwalen, in zijne val tracht te krijgen? Ja, we waren boos tegen den diplomaat op klompen, die zich arglistig van hen poogde meester te maken, om ze nadien wellicht onbarmhartig te dooden, te plukken en te braden. Doch, gedenk uwe jeugd, en zeg mij of gij u zelf niet dikwijls, even als wij, aan dergelijken moord hebt schuldig gemaakt?
Wij, ten minste, toen wij kind waren en nog in de vrije natuur leefden, pleegden menigmaal hetzelfde misdrijf; ieder jaargetij had zijne eigenaardige wijze om de vogelen den oorlog aan te doen. In het schoone saizoen als zij hunne nesten in het lommerrijk gebladerte, in de holten der boomen, in de gaten des dorptorens, onder de pannendaken des buurmans verborgen, roeiden wij de nesten uit; in het najaar stelden wij strikken, met aanlokkende lijsterbezien, in den winter vallen en kleppen met het lekkere graankorreltje, en wat wij toen deden, doen nog onze opvolgers.
Zelts zijn het niet alleen de kleinen, maar ook de grooten die den lieven, nuttigen vogel een onverbiddelijken oorlog aandoen. Den eersten zij het vergeven, de tweeden zijn inderdaad schulding, doch vinden gelukkig, hunne straf in zich zelf; want iedere vogel dien zij dooden is misschien eene maat graan minder op hunnen zolder. Wanner toch zal men op de dorpen weten, dat men de kleine vogeltjes niet langer vervolgen mag, als waren zij boorsaardige vijanden van het welzijn des menschen? Of denkt men, dat de Schepper die lieve diertjes aan zijne weldoende hand heeft laten ontvliegen, om ons te kwellen en te benadeelen?
Neen, niets dat van Hem komt, is onnuttig en als wij soms dit of dat schepsel veroordeelen, 't komt omdat onze geest nog niet diep genoeg in de geheimen der natuur gedrongen is om te weten tot wat verheven doeleinde hetzelve geschapen is. De aarde, de bloemen, de planten, het graan krielen van insekten, die dikwijls eene wezenlijke vernieling aanrichten; die hier ons stoffelijk nadeel toebrengen, die ginds ons van veel genot berooven; die, bij eene buitengewone uitgebreidheid, zelfs gebrek en honger kunnen doen ontstaan en eene reeks van rampen te weeg brengen. Laat de vogeltjes begaan, en zij zullen die vreeslijke plagen wel van uwen akker, van uw huis afweren. Wat de hand des menschen niet kan tegengaan, beletten zij.
De kleine kuifmees pikt in eenige uren omtrent 2000 bladluizen van uwen rozenboom, die zonder dien kleinen vogel welhaast naakt en dor als een geraamte zou staan; en toch hoeveel genot geeft u die frissche, welriekende en heerlijk gekleurde bloem. De mees, zoo onbarmhartig gejaagd en uitgeroeid, zuivert uwe bosschen en vruchtboomen van de eieren der ringrups, die eens ontloken het gevaarlijke en schier onuitroeibare kruipdier voortbrengt. Het kleine winterkoninkske, dat meestal in onze schuren nestelt, verslindt dagelijks gemiddeld tusschen 3 en 400 kalanders; de koekoek is de groote vernieler der harige rupsen, die onze vlas-akkers benadeelen; de eksters en spechten halen de kankerwormen en andere knagende insekten, uit de schors der boomen. 't Zou ontelbaar zijn indien men moest nagaan wat al rupsen die lieve diertjes voor hunne jongen noodig hebben, en echter kloutert de booze knaap, met vlammend oog, in den appelboom in welken hij de holte ziet, waarin zij hunne kleinen verschuilen.
Een landbouwkundige, de heer von Tchudi, heeft te dezen opzichte, inderdaad bewonderenswaardige inlichtingen gegeven, en doen zien hoe ijverig de verschillende vogelsoorten, elk op eene bijzondere reeks vernielers jacht maken. Deze pikken ze weg van stam, tak of blad; gene boren ze als het ware uit den boombast, andere delven ze uit den grond op; weêr anderen vangen ze, met eene verwonderlijke vlugheid, in het luchtruim. Myriaden en myriaden van eieren, insekten, wormen, spinnen en slakken worden alzoo dagelijks weg genomen, en terwijl de mensch zijne kleine weldoeners met klep, strik en doodend lood beloont, groeit zijn boom, zijn bloem, zijn graanhalm weelderiger en fleuriger op en schenkt hem des te meer goede vruchten.
De vleêrmuis en de nachtuil, die wij zoo dikwijls als gevloekten op de staldeur van den boer gespijkerd zagen, zijn groote verdelgers van onze vijanden. Een paar kerkuilen brengen gemiddeld eene muis per minuut naar den torentrans waar zij, hier of daar in eene spleet, hunne jongen koesteren. Men zegge niet, dat de vogelen veel graan wegpikken en ooft bederven: zij brengen ons voor dat geringe nadeel een duizendvoudig voordeel aan.
In verschillende streken van Europa begint men eindelijk van dien wreeden oorlog, den vogelen aangedaan, terug te komen, en terwijl men sommige soorten in België door de wet beschermt, maakt men in Duitschland kunstmatige woningen voor hen. Op de tentoonstelling van Parijs heeft men een aantal specimen van die nesten, volgens het instinct van ieder vogelsoort, kunnen zien. Duitschland drijft zelfs een reeds vrij aanzienlijken handel in die nesten, holle stronken en anderszins, welke in