Pré-Aux-Clercs.
Deze wijk van Parijs, eertijds een gehucht en nog vroeger slechts een klooster, bevindt zich aan de uiterste westelijke punt van de hoofdstad, aan den linkeroever van de Seine tegenover het Louvre. De naam dezer wijk is in de laatste maanden veelvuldig in de dagbladen ter sprake gekomen tengevolge van de vergaderingen, die daar door socialisten, communisten en hoe de ongeloovigen ook verder heeten mogen, gehouden werden.
Sedert vele eeuwen bevond zich daar ter plaatse de abdij Saint-Germain-des-Prés, een aanzienlijk, versterkt klooster, welks dikke muren reeds op grooten afstand konden gezien worden. Door giften der fransche koningen en edelen had de abdij vele landerijen, bosschen, vijvers enz. verkregen, waaronder ook eene uitgestrekte weide, die aan het klooster grensde.
In den loop der tijden werd voor de kloosterlingen deze weide een bron van moeilijkheden. De klerken, studenten en andere personen, die in de Basoche hunne studiën volbrachten, kwamen er op zon- en feestdagen kaatsen en kegelen en dachten zoo zeer aan hun spel, dat zij geheel vergaten, dat zij het eigendom van anderen benadeelden. De kloosterlingen zagen het spel der studenten langen tijd door de vingers; doch bogonnen te klagen, toen op hunne weide zich een herbergier vestigde, die met de tegenwoordigheid der jeugd zijn voordeel meende te kunnen doen. Nog erger werd het toen de fransche edelen de weide als kampplaats begenen te gebruiken voor hunne tweegevechten, en op het stille veld het gereutel van gewonden en stervenden vernomen werd. De abdij hield lang het eigendomsrecht op de weide vol, doch toen zij zag dat hare vertoogen weinig hielpen en zij met de edelen in moeilijkheden van erustigen aard kon gewikkeld worden, boog zij voor het recht van den sterkste en verdroeg de onrechtvaardigheid, die zij niet beletten kon.
Bij de herberg voegden zich hier en daar op de weide eenige andere huizen, en zoo ontstond allengs in de schaduw van 't klooster een gehucht, dat aan de Parijze aars op de Zon- en feestdagen tot uitspannningplaats diende. Het klooster he ft in het lot van zoovelen gedeeld, die door de revolutie ten ondergang veroordeeld waren; het vlek is geannexeerd aan het zoogezegde middelpunt der beschaving.
In Pré-aux-Clercs zoowel als op tien of twaalf andere plaatsen van Parijs vergaderen schier iederen avond 1000 à 2000 menschen om er godsdienst en goede zeden door het slijk te sleuren. Van af den dag dat Napoleon den Franschen het recht van vergadering verleende, hebben de revolutionairen geen oogenblik voorbij laten gaan zonder er een buitensporig misbruik van te maken. Een half jaar lang heeft de regeering hunne balddadigheden straffeloos aangehoord, zoo men zegt, om daarmêe bij de aanstaande kiezingen haar voordeel te doen, door namelijk het land er op te wijzen wat het gevolg zal zijn, als het aan de eedgenooten gelukken mocht den troon omver te werpen; maar sinds eenigen tijd heeft zij hun hare straffende hand laten gevoelen.
In die vergaderingen outmoet men de broederlijkste eensgezindheid: roode republikeinen drukken de hand van den socialist; communisten omhelzen den proletariër. Al wat, van welke kleur ook, haat koestert tegen godsdienst en gezag, laat zich daar vinden en men hoort en niet zelden de grootste dwaasheden, die hartelijk zouden doen lachen, indien men niet zag dat een zeker publiek deze voor klinkende munt aanmeemt. Aan tegenspraak, aan weêrleggiog van die dwaasheden en brutaliteiten valt niet te denken.
Men mocht boven den ingang dezer vergaderzalen schrijven: ‘hier houdt de liefde op, hier zetelt alleen de haat!’ want gedurende twee uren volgen de woedendste redenaars elkander op de tribune, om dat gezegde tot waarheid te maken. Daar treedt er een op, die alle priesters ter helle wenscht en de genademiddelen der Kerk een naam geeft, die een eerlijk mensch niet uitspreekt. Hij laat liever zijne kinderen tot wilde dieren opgroeien dan ze door de priesters den catechismus te laten leeren, en zoo zijne vrouw hem durft tegenkanten, zal hij haar tot haar plicht weten te brengen. Een tweede volgt hem op en kan niet rusten voor dat de laatste monnik zal verpletterd zijn, en wie het hevigste toejuichen zijn vrouwen welke men niet noemt. Een derde spreekt over het godsdienstig onderwijs en noemt het de pest der maatschappij, Een vierde noemt eigendom diefstal en zou zoo op staauden voet aan het hoofd der vergadering naar de huizen der rijken willen oprukken, om ze leeg te plunderen. Zijn opvolger koelt zijn hart aan den franschen keizer, dringt dezes privaat leven in en doet zijn best, om eene chronique scandaleuse te maken, tot dat de waakzame policie, ten einde van haar geduld, de zaal doet ontruimen, en niet zelden die Dantons en Robespierres voor de correctioneele rechtbank laat verschijnen.
Ziedaar wat er geworden is van de plaats, waar eertijds vreedzame kloosterheeren verblijf hielden. De Pré-Aux-Clercs zou eene gansche, en voorzeker eene niet zeer stichtelijke geschiedenis, opleveren; en vooral zou dit het geval zijn, in onze dagen, nu hij gedurig getuige is van de aanrandingen tegen alles wat gezag is, hetzij wereldlijk of kerkelijk.