De zwaluw.
Even als ons de zachtere natuur na lange wintermaanden en het opkomende groen, dat boomen en struiken versiert, den terugkeer der lente verkondigt, zoo geschiedt zulks ook door een aantal vogels, die ons in den herfst verlieten, om, ver van onze hagel- en sneeuwbuien verwijderd, eenige maanden in warmere streken door te brengen. Onder deze trekvogels behoort ook de zwaluw, de vogelsoort waarvan wij dagelijks geheele scharen in ons land zien terugkeeren, en hetzelfde nest bewonen, dat zij in 't vorig jaar verlieten, en onze gravure een lieve afbeelding geeft.
De zwaluwen komen en gaan niet in massa maar in groepen van 100 á 200, wellicht om de roofvogels gemakkelijker te ontsnappen, die haar voortdurend vervolgen. Te waarschijnlijker wordt de veronderstelling, omdat de groep niet altijd uit hetzelfde getal bestaat. In Zwitserland en Frankrijk b.v. waar de bergtoppen de vergaderplaatsen arenden, valken en andere roofvogels zijn, scheiden de zwaluwen zich in nog veel kleinere afdeelingen, om zich eerst weêr meer te vereenigen, wanneer zij in België zijn aangekomen, van welk oogenblik af het grootste gevaar voor haar geweken is.
Er zijn hoofdzakelijk twee soorten van zwaluwen: huis- en boomzwaluwen. De eersten bouwen hare nesten veelal op of in schoorsteenen, wellicht omdat de daaruit opstijgende warmte haar beschermd tegen de voorjaarskoelte, waaraan zij nog niet gewoon zijn. Maar ook vergenoegen zij zich met een ander deel van ons huis, en hierin hebben zij zelfs zoo weinig keus, dat haar iedere plaats voldoende is, die haar volkomen veiligheid aanbiedt. Dat zij menigmaal in de huizen nestelen, bewijst hare trek naar gezelligheid; tot hoe ver die trek gaat, leert ons een engelsch natuuronderzoeker, als hij vertelt dat een paar zwaluwen zijn nest maakte in de openstaande lade van eene tafel, die op een ongebruikten zolder stond. Pennant spreekt van zwaluwen, die haar nest bouwden onder de vleugels van een uil, die door boosaardige boerenjongens boven de deur van een stal was vastgenageld. Ook heeft hij gedurende verscheidene jaren achtereen een zwaluwennest gezien in de raderkast van een stoomboot, die dagelijks den Teems op- en afvoer. Zelfs heeft de ondervinding bewezen dat boomzwaluwen hare nesten tegen hare gewoonte in een schoorsteen bouwden, terwijl het omgekeerde, zoo ver men weet, nooit plaats heeft.
De boomzwaluwen maken hare nesten in boomen, meest in holle. Bij voorkeur zoeken zij onbewoonde plaatsen en dichte bosschen en keeren liefst tot den boom terug, van waar zij zijn uitgegaan. Of er ook keuze bij haar bestaat omtrent de juiste plaats en ten opzichte van heteigen nest, valt moeilijk te beslissen, daar er gewoonlijk een groot aantal in denzeifden boom nestelen. Zeker landeigenaar liet opzettelijk een boom omhakken om de zwaluwennesten te onderzoeken; hij vond er alleen in den stam 50; daarbij waren sommige takken er nog mede opgevuld.
Wanneer de boom of de tak hol is, valt der zwaluwen de arbeid niet moeilijk; dan is het nest als het ware gemaakt, en hebben zij slechts zachte stoffen aan te halen, opdat de eieren niet breken mogen. Meer arbeids heeft het dier, als het nest op den tak moet gemaakt worden. Het werkt dan volkomen op dezelfde wijze als de huiszwaluw.
Het nest der zwaluwen bestaat uit kleine, dunne takjes, die op kunstige wijze in elkander zijn gevlochten. Om ze te verkrijgen, moet de zwaluw een dooden boom opzoeken. Wanneer zij tot den arbeid bereid is, vliegt zij uit en fladdert, als men het zoo noemen mag, geruimen tijd op dezelfde plaats rond. Dan zoekt zij met hare scherpe oogen denboom en daaraan de gewenschte takjes. Heeft zij deze gevonden, dan vliegt zij er heen, men zou zeggen om de insecten te vangen, die er zich op hebben nedergezet, want zij snelt met geopenden bek naar beneden, stoot er mede tegen het takje, zoodat het breekt, vangt het, zoo het mocht vallen, en brengt het naar de plaats, waar zij het nest bouwen wil. Zoodra zij een genoegzamen voorraad droog hout heeft, begint zij de fundamenten te leggen. Haar speeksel, eene slijmachtige stof, vervangt de kalk; daarmeê maakt zij de takjes op den muur of stam vast; maar zoodanig dat zij op eenigen afstand van elkander komen. Op de eerste laag legt zij kruiselings een tweede, waarna zij door de openingen heen nieuwe takjes weet te buigen, tot het samenstel gereed is, met eene opening groot genoeg om er te kunnen uit- en invliegen.
Hooi, wol, veêren en dergelijken moeten nu het overige doen.
Het nest, hoe kunstig ook gevlochten, is zeer broos; een harde regen, een sterke wind kan het uit elkander slaan; daarom zorgt de zwaluw dat zij het bouwt op eene plaats, waar het zooveel mogelijk tegen regen en wind beveiligd is. In eenen boom, zoo zij geen hollen heeft kunnen vinden, maakt zij het tusschen eenen tak en den stam of op eene andere veilige plaats; aan een huis kiest zij, zoo zij niet in den schoorsteen bouwt, gewoonlijk een gat in den muur of het dak. De zwaluw broeit minstens tweemaal, in de lente en in den zomer; iederen keer legt zij 4 à 6 eieren, die het meest door het wijfke, soms ook door het manneke worden gebroeid.