De Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1868-1869)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 318]
| |
Een priester op het kasteel Howlet.
| |
[pagina 319]
| |
ste geduld, met de edelmoedigste zelfopoffering. Enkele malen slechts, als de gravin hem diep, zeer diep gegriefd had, ontviel hem een traan; doch een blik op den Gekruiste bracht zijn gevoel tot zwijgen, en nedervallende bad hij uit den grond zijns harten voor zijne vijandin. Maar ook buiten het kasteel Howlet verspreidde de eerwaarde Beaufort heil en zegen. Toen Eduard naar de hoogeschool vertrokken was en de priester vele vrije uren had, daar Lucy en Mary dikwijls met hare moeder bezoeken gingen afleggen, bezocht hij de katholieken, die hier en daar door de dorpen verspreid waren. Velen hunner hadden in verscheidene jaren het geluk niet gehad een priester te zien, en het mocht bijna een wonder genoemd worden, dat zij aan de verleidingen der pravin hadden blijven weêrstaan. Ongelukkig kwam de zaak aan de gravin ter oore, en zij werd rood van toorn. ‘Hoe!’ riep zij uit, ‘in honderden jaren is op dezen grond geen paapsche Mis gevierd, en nu komt hij, die mijn brood eet, er zulke bijgeloovigheden plegen! O dat paapsche gebroed! ik heb het wel voorzien; dat zou er het einde van zijn.’ En zonder haren echtgenoot te raadplegen, begaf zij zich naar Beaufort en verweet hem op bitteren toon wat hij gedaan had. Geen acht slaande op hare kinderen, gaf zij haar hart lucht in de meest smadelijke bejegeningen en wilde niet luisteren naar de verontschuldigingen, die de priester in het midden bracht. Zij dreigde hem uit het kasteel te jagen, zoo hij zich nogmaals aan dergelijke handelwijze plichtig maakte. Mary en Lucy, ontsteld door de grampschap harer moeder, vluchtten de kamer uit en, hunnen vader ontmoetende, verhaalde zij hem wat er op de studeerkamer plaats greep. De graaf snelde er heen, verzocht zijne vrouw hem met den priester alleen te laten en zich daarop nederzettende, zegde hij: ‘Ik kan niet ontkennen, mijnheer, dat gij zeer onvoorzichtig gehandeld hebt; hoewel ik de uitdrukkingen niet billijk, die lady Howlet zich ten uwen opzichte veroorloofd heeft, moet ik als mijne meening te kennen geven, dat gij buiten uwe bevoegdheid zijt gegaan, met hier den roomschen godsdienst te komen uitoefenen....’ ‘Edele Lord,’ viel hem de priester in de reden, wat mijne bevoegdheid betreft, daarvan kan geen sprake zijn; nimmer heb ik mij verbonden mijne priesterlijke plichten te verzuimen; nooit zou ik mijn apostolaat hebben opgeofferd, al ware ik van honger gestorven. Hoe zoudt gij wenschen dat ik katholieken ontmoetende, schapen die dorsten naar een droppel vocht van de goddelijke leer, hun zou onthouden, wat ik hun geven kon? dat ik zou zwijgen wanneer zij om troost smeekten, ongevoelig blijven, wanneer zij mijne hulp inriepen? En, mylord, gedoog dat ik het u zegge, zij tot wie ik sprak, zijn niet zoodanig van u afhankelijk, dat gij over hun geweten zoudt mogen beschikken! Zij zijn vrij, bezitten grondeigendom, moeten u alleen als Heer erkennen, en ten bewijze daarvan u eene jaarlijksche schatting betalen. Ik mocht dus vrijelijk met hen spreken en hun datgene aanbieden, waartoe mijne waardigheid mij in de gelegenheid stelde. En omdat ik dit deed, mylord, overlaadt uwe echtgenoot mij met de bitterste verwijtingen en dreigt mij uit dit kasteelte verjagen.... Ik zal gaan, graaf, wellicht vind ik ergens een plekje, waar ik sterven kan, want mijne krachten.....’ ‘Hoe, gij spreekt van sterven?....’ ‘....zijn uitgeput, en de dood woelt reeds in mijn binnenste. Ik heb, de Hemel is mijn getuige geweest, al de beleedigingen met geduld verdragen, die de gravin mij aandeed in de dagen, die ik op uw kasteel doorbracht; ik heb gezwegen en ze beloond met de opvoeding uwer kinderen. Hadde ik die kinderen niet bemind met de liefde eens vaders, hadde mijn godsdienst mij niet het geduld en de zachtmoedigheid voorgeschreven, ik ware reeds lang uw kasteel ontvlucht, maar ik ben gebleven en.... het lijden heeft mijne krachten ondermijnd....’ ‘En wilt gij nu vertrekken?....’ ‘De opvoeding uwer kinderen is voltooid; niets houdt mij meer op dit kasteel terug, waar de vrede geheel zal terugkeeren, als ik zal vertrokken zijn....’ ‘Maar ik wil het niet, markies? neen, zóó zal uwe liefde voor mijne kinderen niet beloond worden.’ ‘Het moet, graaf, ik ben een oorzaak van ergernis voor de gravin....’ ‘Dwaasheid, zij zal inzien wat zij u verschuldigd is, zoodra hare toorn bedaard is; overigens verlang ik niet alleen dat gij hier blijft maar u voortaan beschouwt als een lid des huisgezins. Ik wil dat men u alle zorgen toewijde en u geheel behandele overeenkomstig uwe waardigheid. Tot heden heb ik in dat opzicht mijn plicht verzuimd; van nu af....’ ‘Graaf, gij vraagt het onmogelijke van mij....’ Zonder te antwoorden, verliet de graaf het vertrek, en een paar oogenblikken daarna verscheen Mary en Lucy met de hoogste verbazing ophet gelaat; zij liepen op den priester toe, grepen zijn hand en riepen: ‘zoudt gij ons verlaten, dierbare leermeester, die uwe hulp nog zoo zeer behoeven? O gij weet dat wij u als onzen vader hoogachten en beminnen neen, gij wilt bij ons blijven niet waar?’ En de meisjes knielden aan zijne voeten neêr; hun geween en gesmeek deden hem in zijn besluit wankelen, en eindelijk zegde hij: ‘gij weet niet wat gij vraagt, mijne dierbaren, maar stel u gerust, ik zal nog eenigen tijd bij u blijven.’ Toen men hem den volgenden morgen kwam wekken, lag hij in een heete koorts. De ziekte van den braven en edelmoedigen priester duurde eenige weken, maar niemand hoorde hem ooit eene klacht uiten, welke pijnen hij ook leed. De koorts haalde hem als het ware het vleesch van het lijf en spotte met alle pogingen der geneesheeren, die op last van den graaf ontboden waren. Maar grooter smart dan zijn lichaam leed zijne ziel; de wraakzuchtige gravin was door niets te verteederen; zij ontvluchtte de kamer des zieken en gedoogde niet dat inhare tegenwoordigheid over hem gesproken werd. Ook poogde zij zoo veel mogelijk hare dochters van hem verwijderd te houden, maar ditwas haar onmogelijk, want de meisjes waren van hun beminden leermeester niet te scheiden. De priester bracht haar dikwijls onder het oog dat zij hare moeder gehoorzaamheid schuldig waren en noodzaakte ze vaak zich te verwijderen, doch dan kwam de graaf tusschen beiden en op het smeeken zijner dochters lettende, gaf hij haar verlof bij den ziekete blijven. Ook van andere zijden vond de zieke opbeuring in zijne smart; de bedienden waren allen zijne vrienden en verzorgden hem met degrootste nauwkeurigheid. Zij hadden hem leeren hoogachten, want eene vergelijking tusschen hem en hunne meesteres was reeds sinds lang ten zijnen voordeele uitgevallen. Op zekeren dag verscheen de graaf met een vreemdeling op het kasteel; hij begaf zich met hem naar den zieke, verzocht zijne dochters zich te verwijderen en den bedienden te bevelen, dat zij niet mochten verschijnen, tot hij hen ontbieden zou. Daarop verliet ook hij het vertrek en liet den vreemdeling met den zieke alleen. De oogen van den franschen banneling straalden van vreugde, toen de vreemdeling zijn mantel had afgelegd en zich als priester aan hem voorstelde. De graaf had hem heimelijk uit Londen ontboden, nadat de zieke hem zijn verlangen had kenbaar gemaakt van een priester bij zich te ontvangen, voor hij sterven ging. Met onbeschrijfelijke vreugde ontving hij de laatste Troostmiddelen, beval zich in het gebed des priesters, verzocht hem aan zijne parochie te willen schrijven, dat hij haar tot in den dood was gedachtig geweest en nam afscheid van hem, waarop de priester zich met den graaf weêr verwijderden. Reeds den volgenden dag bleek het dat het lijden des priesters weldra geëindigd zou zijn. Toen hij zijne laatste krachten voelde wegzinken, sprak hij tot den graaf, die in diepen ernst verzonken aan zijn leger stond: ‘Edele lord, ik dank u voor de welwillendheid, die gij my steeds betoond hebt; gij hebt mij, armen vreemdeling, met liefde opgenomen; de Hemelzal het aan u en uwe kinderen vergelden. Vergeef het mij, zoo ik ooit te kort ben gekomen in de verplichtingen, die ik op mij genomen heb, en smeek de gravin om vergeving voor de aanleiding, die ik haar wellicht heb gegeven om vertoornd op mij te zijn. Bij God zal ik voor u beiden bidden.... en gij, mijne kinderen, dierbare Mary, dierbare Lucy, ik dank u voor de innige liefde, die gij mij steeds getoond, en waardoor gij mij het volbrengen van mijn plicht gemakkelijk hebt gemaakt. Blijft steeds zoo goed, zoo deugdzaam, als gij het tot heden geweest zijt; herinner u de lessen, die ik u gegeven heb, en als ik zal gestorven zijn, denk dan nu en dan aan uw leermeester.’ De meisjes vielen snikkende aan zijn bed neder; de graaf greep zijne hand, kuste die en zegde: ‘dank, edelmoedige man, voor al wat gij aan mijne kinderen gedaan hebt....’ De priester liet het hoofd op de borst zinken, wierp een laatsten blik op Lucy en Mary en stierf. Een paar dagen later vinden wij de meisjes op hare kamer; hare oogen zijn dof van het weenen; zij kunnen het verlies niet vergeten, dat zij geleden hebben. De dorre troostredenen harer moeder hebben haar geen lafenis kunnen aanbrengen, en zij staren nu en dan op een boekje, dat voor haar op de tafel ligt en den titel voert: The imitation of christGa naar voetnoot1). Dat was behalve eene oude brevier de eenige schat des priesters, en daarvan hadden zij zich bij zijn sterven meester gemaakt. Gedurende die twee dagen lazen zij er dikwijls in, onderhielden elkander over hun beminden leermeester en spraken over de genoegelijke tijden, die zij met hem hadden doorgebracht. Maar niets hield hen meer bezig dan de moed en het geduld, waarmede de priester zulk een langdurig lijden had uitgestaan, en zij kwamen ten laatste tot het besluit, dat de godsdienst van den overledene waarlijk eene verhevene moest zijn, daar hij tot zulke onderwerping en stille berusting kon opwekken. Maar zij waren den vorigen avond tot een ander besluit gekomen, en dit gingen zij thans volbrengen. Zij stonden op, verlieten de kamer, daalden den breeden wenteltrap af en kwamen aan de deur van de zaal, waar het lijk des priesters lag. Onze gravure stelt den lezer in staat met de beminnelijke meisjes kennis te maken. Nadat zij de zaal waren binnengegaan, traden zij tot het lijk, legden den bloemruiker, dien zij hadden medegenomen op de borst des priesters en kusten zijne verstijfde handen. Mary sprak: ‘dierbare leermeester, voor de laatste maal komen wij u beschouwen, alvorens men uw lichaam aan de koude aarde overgeeft. Niet alleen komen wij u nogmaals bedanken voor al het goede, dat gij ons bewezen hebt, maar ook in tegenwoordigheid van uwe stoflijke overblijfselen het voornemen maken uwe deugden na te volgen en den godsdienst te onderzoeken, die u met zooveel onderwerping deed lijden. O moge uw geest ons omzweven en bij ons blijven, zooals gij zoolang in uw sterfelijk lichaam met ons verkeerdet! O moge uwe herinnering ons steeds bijblijven en ons voorlichten bij de moeilijke taak, die wij op ons nemen. Als uwe godsdienst de ware is, dan, dierbare weldoener, willen wij er in leven en sterven.’ Onze geschiedenis, lezer, is ten einde, als wij er bijvoegen dat Lord Howlet en zijne vrouw in den anglicaanschen godsdienst stierven en Mary, Lucy en Eduard later tot het katholiek geloof overgingen. Waarschijnlijk zult gij thans overtuiged zijn dat de fransche revolutie, die den eerwaarden Beaufort naar Engeland deed vluchten, de oorzaak was van de bekeering van de kinderen van lord Howlet, en daar nu niet één priester, maar wellicht honderden het Kanaal overstaken en vaak door den adel tot leermeesters over hunne kinderen werden aangesteld, zal het ieder duidudelijk worden, dat de Voorzienigheid andermaal uit het kwade, de fransche revolutie, veel goeds, talrijke bekeeringen onder de hoogere standen van Engeland, heeft doen geboren worden. |
|