Wat een Pruik kost.
Eene schets uit onze dagen.
Vervolg en slot.
‘En 't is gewis ook daarom, dat er geen been gebroken, geen arm verbrijzeld wordt, geen muis in het water valt, geen balk verbrandt, of de filantropen kloppen het eerst bij baron van Torlits aan!’
‘Zoudt gij daarom boos worden?’
‘Dat juist niet, maar....’
‘Een edelman, die pruik voert, moet aan het hoofd staan van alles wat glans kan geven aan zijnen naam; noblesse oblige, richesse oblige.’
‘Doch beken ook, dat dit alles boven mijn vermogen gaat.’
‘Ja, maar gij voert de pruik!’
‘De Jockey-club kost mij verbazende sommen; de honden-club eischt tijd en geld....’
‘Ja, maar de pruik!’
‘Men maakt mij lid van alle mogelijke gezelschappen, tot verbetering en bescherming der dieren, die overigens meer en beter beschermd worden dan de menschen; men benoemt mij lid hier, voorzitter daar, beschermheer ginder van allerlei dwaze instellingen, die zelfs met koninklijk wapen prijken....’
‘Ja, maar de pruik, de pruik!....’
‘En binnen de muren van het hotel - hemel, wat heeft de pruik daar al niet te weeg gebracht!’
En 't ging alles juist, zoo als het in de hooger gemelde samenspraak verhandeld wordt, en toen er een jaar verlopen was, zat baron van Torlits, die aan de gril der oude Mevrouw had willen toegeven, tot boven het hoofd in onbetaalde rekeningen.
Toch glimlachte hij en zegde:
‘Ik hoop dat, na zoo'n gepeperd jaar, Mevrouw de douairière wel van de pruikziekte zal genezen zijn.’
Het vuur gloeide vroolijk in den sierlijken haard; de twee dames zaten in het salon; de baron was binnen getreden en hield eene aflevering van een engelsch tijdschrift in de hand.
‘Wat nieuws?’ zegde de oude dame, die wellicht hoopte een heraldiek artikel in de handen haars zoons te zien.
‘Eene kleine novelle.’
‘Eene nietigheid!’
‘Die veel doet leeren....’
‘De hedendaagsche romans leeren niet.’
‘Somtijds wel, en in dat geval meer dan een geleerd boek. 't Is de eenvoudige geschiedenis eener burgerfamilie.’
‘Die waarschijnlijk plotseling rijk werd, omdat er een oom uit Amerika kwam over gestoomd; ofwel wier dochter de oogen van eenen edelman deed opengaan, of eigenlijk gezegd: sloot. Ik ken die recepten!’ voegde Mevrouw er lachend bij.
‘Dat is het recept à la mode; maar de schrijver laat hier zijne familie in den kring in welken zij geplaatst is; doch hij bewijst zeer geestig hoe kleine dingen soms groote gevolgen hebben. De held was een eenvoudig kantoorbediende.’
‘En die de kas van zijnen patroon wegnam, om ze des te beter te bewaren?
‘Evenmin. De kantoorbediende had, voor eenen spotprijs, op eene verkooping, een prachtig tapijt gekocht en sierde er zijne voorkamer meê. 't Ware wel geweest, hadde zich dáár de koop bepaald; doch nu vond zijne vrouw, dat de stoelen niet meer in overeenstemming waren met het tapijt, en de man, voortgedreven door zijne lieve weêrhelft, verving de oude door prachtige moderne stoelen.’
‘En hij stak zich in schulden?’
‘Juist zoo. Maar nu moest de overeenstemming verder gedreven worden; de behangsels en andere tapisseriën dienden in evenredigheid te zijn met de stoelen en het tapijt, en toen men eindelijk een zeer lief salon had, moesten de hoed en het kleed der jonge dame vernieuwd worden, en men kon toch het salon niet gesloten houden. Er volgden genoodigden, en genoodigden kosten geld.’
De jonge Baronnes liet haar borduurwerk rusten en staarde haren man angstig in het oog.
‘Het nietige tapijt, dat inderdaad een koopje was geweest, werd de aanvang van een breeder en ruimer leven in den huiskring, hetwelk het stoffelijk bezit van die eerst zoo gelukkige menschen te boven ging. De altijd grooter wordende evenredigheid had den welstand en het geluk gedood en een afgrond van schulden voor hen geopend.
‘Ja, de pracht is een bloedzuiger en de burgerij wil altijd verder springen dan haar stok lang is!’ riep Mevrouw, die gelukkig was een steek, tegen die zoo verwaande burgerij, te vinden. ‘Waarom ook kocht hij dat tapijt?’
Let op, dat het ditmaal geen regenachtig weêr was; doch al ware zulks geweest, Mevrouw zou op dit kapittel, denken wij, toch wel gehoord hebben.
‘Ja, het tapijt was de oorzaak van alles!’ zegde de Baron.
‘De burgerij is onverbeterlijk.’
‘Loopen wij niet aan hetzelfde gebrek mank?’
‘Wat bedoelt ge, heer Baron?’
‘Weet ge Mevrouw, wat eene pruik kost?’
‘Welke vraag!’
‘Ja, wat kost eene pruik?’ en de toon der stem van Baron van Torlits werd min of meer scherp.
‘Wel zoo wat eenige francs.’
‘En de staart?’
‘Wat belieft u, heer Baron? Ge mompelt daar iets....’
‘En wat kost de staart?’
‘Wel de staart is daarin begrepen.’
‘Neen, die betaalt men afzonderlijk.’
‘Ik begrijp u niet.’
‘De staart eener pruik kost 60.000 francs 's jaars.’
Mevrouw had bepaald lust om zoo doof te worden als eene deur; maar 't ging niet, want de Baron sprak zóó luid, dat zijne vrouw hem zelfs verzoeken wilde, de stem wat minder te verheffen.
‘60.000 francs? gekscheerderij!’
‘Neen, in allen ernst: de pruik van onzen koetsier kost 60.000 francs.’
‘En gij hebt er maar 30.000.’
‘Juist; bereken dus het deficit. In deze kleine novelle vraagt de schrijver wat een tapijt kost, en ik vraag, met dezelfde slotsom, wat eene pruik kost?
‘Dwaasheid!’
‘Inderdaad, hadden wij geene pruik doen dragen, wij waren niet tot eene ruineerende evenredigheid gedwongen geworden. De pruik plaatst ons aan het hoofd van den adel en om dien stand te handhaven, onder