Op den 14 Augustus van dat jaar werd de eerste steen gelegd door den aartsbisschop Koenraad van Hochsteten; de plechtigheid werd bijgewoond door den hollandschen graaf Willem, tevens Roomsch-Koning, Hendrik, hertog van Brabant. Gaulterus, hertog van Limburg, Otto, graaf van Gelder, Adolf, graaf van Berg, Dirk, graaf van Kleef, Jan van Avennes, graaf van Henegouwen, kardinaal Capaccio, pauselijk legaat en bisschop van Luik en een menigte duitsche vorsten en baronnen. Deze luisterrijke vergadering kon als een zinnebeeld beschouwd worden, van het prachtige monument, dat eerlang zou verrijzen.
Gedurende de eerste jaren werkte men met onvermoeiden ijver; van alle kanten vloeiden schatten naar Keulen; vorsten en volken trachtten elkander te overtreffen in het offeren voor den dom, die een sieraad van den Rijn en een juweel onder Noordelijk Duitschlands kerken worden moest. Doch in 1261 werd, helaas, het werk gestaakt; twist tusschen de duitsche grooten om de troonsopvolging verwekten burgeroorlogen, en deze verslonden de schatten, die tot een zoo edel en godsdienstig doel waren bijeengebracht.
Doch in het laatst der 13e eeuw braken met het bestuur van den aartsbisschop Wichbold van Holte voor de cathedraal weder betere dagen aan. Nauwlijks had hij zijn plan om het werk voort te zetten kenbaar gemaakt, of de giften begonnen weder in te komen, waartoe vooral de opgerichte broederschap van den H. Petrus, patroon der cathedraal, wier leden zich tot een jaarlijks offer verplichtten, veel bijdroeg. Uit alle oorden des lands kwamen beroemde bouwmeesters en duizenden werklieden, die door het volk in den arbeid vlijtig werden ondersteund. De rotsen van den Drakenfels leverden bouwstoffen
Men kan zich eenigermate een denkbeeld vormen van het reusachtig gebouw, wanneer men bij dit alles overweegt, dat eerst in 1332 het hoogkoor met de kapellen voltooid was. Onder een ontzaglijken toevloed van vreemdelingen werd het door den aartsbisschop Hendrik van Virnebuij ingewijd.
Nu ging men over tot den bouw van het transsept, het schip, het portaal en de torens. Doch dit gedeelte des arbeids had eveneens met moeilijkheden te worstelen. Twisten, verdeeldheden, oorlogen deden het werk herhaalde malen staken, zoodat men op het einde der eeuw niet veel verder was gekomen dan bij het begin. De opstand van Luther tegen de Kerk kwam vervolgens een nieuwen slag aan den half voltooiden dom brengen; de werkplaatsen werden verlaten; de arbeiders verdwenen, en de gaven der geloovigen hielden op toe te vloeien. Het volk liet zich even als elders door den stroopenden adel gebruiken om kerken en kloosters te plunderen, en verre van den bouw te bevorderen, poogde men de cathedraal van hare kostbaarheden te berooven.
Daar niemand de hand meer aan het werk hield, geraakte de kerk allengs in verval, en in de vorige eeuw begon men reeds het tijdstip te berekenen, waarop zij geheel zou instorten. De revolutie deed spoedig de vrees geboren worden, dat zij het werk der geheele vernieling op zich zou nemen. Den storm ziende naderen, vluchtten de kanunniken met de schatten en heiligdommen en brachten die in veiligheid. Nu werd er in den keulschen dom geen dienst meer gedaan; de kerk werd tot profane doeleinden gebruikt, en de ratten der revolutionaire legioenen huisvestten meermaals in de kerk, die de liefde der geloovige middeleeuwen was geweest.
Napoleon had medelijden met het monument, dat volgens de verklaring van een agent der fransche regeering op het punt stond van overtegaan tot eene schilderachtige ruïne. Wel is waar deed hij niet veel tot de restauratie, maar hij nam ten minste het initiatief door de kerk weêr aan den godsdienst terug te geven. Gelukkig voor haar begon met de 19e eeuw de liefde voor de gothiek te herleven, waarvan verschillende vervallen kerken in onderscheidene landen van Europa de weldadige gevolgen ondervonden, en wij nog thans de rijke vruchten plukken. Een gevoel van bewondering voor de grootsche werken der middeleeuwen maakte zich baan in de harten der bouw- en oudheidkundigen, en welhaast geraakte men in verrukking op het zien van gothische bouwvallen, waarvan de restauratie al te lang was verwaarloosd.
Den grooten stoot aan de nieuwe gothiek gaf ongetwijfeld Sulpicius Boisserée, een Keulenaar in 1783 geboren; hij was aanvankelijk een koopman, legde zich vervolgens op philosophische en historische studiën toe en wijdde zich in vereeniging met eenige vrienden eveneens aan de bouw- en oudheidkunde. Hij vatte aldra groote hoogachting op voor het werk van Koenraad van Hochsteten en Hendrik van Virneburg en stortte niet zelden tranen bij het aanschouwen van den rampzaligen toestand, waarin het gekomen was. Hij klaagde in een brief aan den architect Moller, dat zich niemand om den dom bekommerde, vatte vervolgens zelf de teekenstift op en begon een plan tot restauratie te ontwerpen. Zijn teekeningen en beschrijvingen zond hij naar alle geleerden van Duitschland en ook naar Napoleon, van wien hij in 1811 eenige duizenden francs ontving, die gelukkig tijdig genoeg kwamen om den dom voor geheelen ondergang te bewaren. Doch verder, ten minste in een stoffelijk opzicht, kwam hij aanvankelijk niet. Toch blijft de restauratie van den keulschen dom voor altijd aan den naam van Boisserée gehecht, want zijne onophoudelijke geschriften en smeekingen brachten eindelijk de duitsche geesten zoodanig in beweging en de gothische studiën zoozeer in voege, dat men eindelijk de handen ineensloeg en langs de boorden van den Rijn de jubelkreet vernam: de cathedraal van Keulen zal hersteld worden!
Om den lezer eenigszins op de hoogte te brengen van het collossale en reusachtige der onderneming, moeten wij, ten minste met een paar woorden, den dom beschrijven, zoo als hij was in 1825, het jaar, waarin de restauratie een aanvang nam. De kerk bestond toen uit twee deelen, die door puinhoopen van elkander gescheiden waren. De lezer denke op de gravure het middengedeelte weg, van den middeltoren tot aan de voorste hoektorens. Van het achterste gedeelte, het hoogkoor, waren het dak, de ornamenten, de torentjes zeer beschadigd; de groote toren was geheel afwezig. Het voorste gedeelte klom tot aan het dak, was dus zonder toren en geheel vervallen; de decoraties waren hier en daar zoozeer vernield, dat de plaats er nauwlijks van te herkennen was. de twee stukken van de ‘schilderachtigen puinhoop’ dus geheel onzichtbaar maakten en alleen toelieten dat het bovenste heinde en verre om medelijden smeekte.
In 1824, zoo wij zegden, begon men de restauratie der kerk; geruimen tijd bleef het bij de hoog noodige reparatiën, maar toen in 1834 Zwirner aan het hoofd des werks kwam, was er spoedig vooruitgang zichtbaar. Deze architect nam de plannen van Boisserée ter hand, werkte ze om, wijzigde ze hier en daar en gaf zijn werk en dat zijns voorgangers aan de openbare meening over. Men zag nu eene menigte geschriften verschijnen over bouwkunde, die meerendeels de plannen der beide mannen toejuichten, en de studie der gothiek ijverig in de hand werkten. Het scheen of op eens iedere andere bouwstijl de gunst van het geleerde en ongeleerde publiek verloren had; de schoonheden der gothiek werden tot in het oneindige uitgemeten, en iedereen verlangde naar het oogenblik, waarop de perel der middeleeuwsche gothische gebouwen weder uit de puinhoopen verrijzen zou.
Zoo als meermalen met revolutiën op kunstgebied gaat. de liefde voor de herboren gothiek kende welhaast geen grenzen meer; het werd mode over gothiek te spreken en ze te bewonderen, en zelfs zij, die er niet de minste kennis van droegen, brachten vaak de grootste offers aan hare verheerlijking.
De dom voer hier zeer wel bij; er ontstond een domverein, (genootschap) waarvan de koning van Pruisen in 1841 beschermer werd. Hij gaf zijne volledige goedkeuring aan de plannen van Zwirner en legde, door de duitsche vorsten omgeven, op den 4 September 1842 den eersten steen van den verderen bouw.
De restauratie van den dom was en is waarlijk een nationaal werk; onmiddellijk vormde zich door geheel Duitschland onder-comiteiten, die in verbinding traden met het centraal-comité te Keulen en er hunne ontvangsten aan overmaakten. De Staat verbond zich tot eene jaarlijksche gift van 50000 thaler voor den aanbouw der zuidzijde, de comiteiten gaven eene gelijke som voor die der noordzijde. De kroonprins van Pruisen schonk 10000 thaler voor het beeldwerk in het zuiderportaal; koning Lodewijk van Beieren gaf 60000, de keizer van Oostenrijk 5552, de koningin van Engeland 3500, de groothertog van Baden 1142, de groothertog van Mecklenburg 1650 thaler en alle overige vorsten, te veel om op te noemen, sommen naar evenredigheid. Voorts werden er bij uitersten wil onderscheiden legaten aan den dom vermaakt; handel en industrie schonken percenten hunner winsten, wat alleen een kapitaal van 200.000 thaler heeft opgebracht, en de stad Keulen voegde er een half millioen thaler bij om de huizen te onteigenen, die rondom de kerk stonden.
De afval dezer huizen vormde rondom het gebouw een aantal puinhoopen: zoodra deze waren weggeruimd, zag men den jammerlijken toestand van den dom in zijne geheele uitgestrektheid. Doch wel verre van zich daardoor te laten ontmoedigen, namen de Duitschers er aanleiding uit om met vernieuwen ijver sommen op te brengen en te verzamelen. De revolutie van 1848 dreigde een oogenblik den voortgang des werks te storen, doch zij ging voorbij zonder dat de arbeid er een oogenblik door onderbroken werd. In 1855 konden de gevels van het dwarsschip voltooid worden, waarop het dak van dat gedeelte werd afgewerkt; de stad verleende hiertoe op nieuw een belangrijk subsidie. In plaats van de gebruikelijke houten gebinten bediende men zich van ijzer. Vijf jaren later was de middeltoren gereed, die niet naar het oorspronkelijke plan, maar zooveel mogelijk naar historische overleveringen was uitgevoerd. Hij was het laatste werk van den beroemden bouwmeester Zwirner, op den 22 September 1861 stierf hij.
Voigtel, die vele jaren onder zijne leiding had gearbeid, werd zijn opvolger; hij mocht een gedeelte van het groote werk ten einde brengen, waarnaar men zoovele jaren had uitgezien. Oogenschijnlijk was in de laatste jaren de bouw niet sterk vooruitgegaan, maar de meesten van hen, die hierover klaagden, namen niet in overweging, dat er een aantal toebereidselen gemaakt, en verschillende werkzaamheden, als zoovele deelen des geheel, moesten verricht worden, even als bij het bouwen van een kaartenhuis het kind eerst de onderscheidene deelen samenstelt en ze daarna in elkander voegt. Dit laatste was de taak van Voigtel; daarom vorderde het werk onder hem ook ziender oogen, en was hij de lieveling der domvereinen en alle Duitschers, wat tegelijk oorzaak was dat op het verrichte van Zwirner niet zelden ongegronde aanmerkingen werden gemaakt.
Reeds drie jaren later was dan ook de kerk behalve de twee hoektorens geheel gereed, en zou zij ingewijd worden in tegenwoordigheid des Konings op diens verjaardag den 15 October 1856. Hij mocht echter dien dag niet beleven, maar wel het duitsche volk, dat het monument aanschouwde, welks restauratie Göthe voor 50 jaren met droefheid en stille gelatenheid even onmogelijk had genoemd als die van den toren van Babel.
Nu ontbraken noch de twee torens, de reusachtige steenpyramiden, die zich 500 voeten in de lucht moesten verheffen, opgevierd met al de schoonheden der gothische kunst, zooals ze de eerste bouwmeester had geteekend, welke teekeningen na honderden jaren verloren te zijn geweest, gelukkig waren teruggevonden. Met schrik en ontzetting vernam het volk dat de bouw dier twee torens 20 jaren duren zou; want de bijdragen hadden zich elk jaar tot een bedrag van 100000 thaler verheven, en iedere toren kostte een millioen!
‘Geef mij het driedubbele in een jaar,’ sprak de bouwmeester tot het centraalverein, ‘en ik bouw de torens in acht jaar.’
‘Waar zullen we die som vinden?’ was het antwoord en hierover nadenkende, kwam men tot een plan dat zoo geheel onzen tijd kenschetst. Men besloot den Koning toestemming te vragen tot het houden eener loterij; het antwoord was gunstig: voor het eerste jaar werd de loterij toegestaan.
Het plan daarvan mocht waarlijk behendig genoemd worden. Men stelde eene loterij vast van 500.000 loten ieder à een thaler. Van het bedrag werden de 300.000 thalers voor den torenbouw genomen, en het