Wat eene Pruik kost.
Eene schets uit onze dagen.
Vervolg.
‘In den tijd van Keizer Napoleon kende men de Hertogen en Graven aan het getal pluimen op den hoed.’
‘Ja, zooals men de pacha's kent aan het getal paardenstaarten, en den dignitaris der wilden aan den ring, die hem door de neus is geboord.’
‘Onverschillig; men erkent toch de waardigheid en den stand uit het gemeen.’
‘Ik zou u danken voor de onderscheiding der wilden!’ grinnikte de Baron.
‘Wat belieft u, heer Baron?’
‘Ik zeg, moeder, dat de tijden geweldig verslecht zijn.’
‘Dat zijn ze ook; maar juist dáárom moeten wij het hoofd fier boven houden,’
‘Ik voel dat de pruik het zwem-machine zijn zal, dat ons boven water zal moeten houden!’ fezelde de baron zijne vrouw toe.
‘Elk onderscheidend merkteeken,’ zoo ging de oude dame voort, ‘hetwelk den adel eigen is, moet deze ook in eere houden, en indien mijn zoon nog een van Torlits-tot-Torlits is, zal hij mijn verlangen niet weêrstreven.’
‘En dat is, moeder?...’
‘Met uwen rang te hernemen,’
‘En dit bestaat in...’
‘In de pruik her in te voeren.’
‘Ik eene pruik dragen?’
Bij de laatste woorden sprong hij, als in de hoogte gebonsd, op en tot voor den spiegel, en bracht door het schudden met het hoofd zijn weelderigen haarbos in beweging.
‘Ik eene pruik dragen!’ herhaalde hij, terwijl zijne vrouw achter de corbeille verborgen, ditmaal gulhartig lachte.
‘Ik verzoek hier geene gekscheerderij, heer zoon!’ zegde Mevrouw streng. ‘Doch was uw persoon hier bedoeld, herinner u dan dat gij niet onteerd zoudt zijn, door te dragen wat uwe adellijke voorzaten droegen!’
En Mevrouw wierp eenen oogopslag naar den muur, waar een paar grootvaders met ontzaggelijke kadodderpruiken ten toon hingen.
‘Ik laat de pruiken aan de dames!’ mompelde de baron, een schuinschen blik op zijne vrouw werpende, wier hoofd met eenen berg van valsch haar bedekt was.
‘Wat belieft u, heer Baron?’
‘Ik zeg, dat de tijd der pruiken voor de heeren nog wel eens komen zal, moeder, zoo als hij voor de dames reeds gekomen is. Al het goede en het schoone draait gedurig in een grooten of kleinen cirkel rond en keert op onbepaalde tijden, soms min of meer vervormd, terug.’
‘Ik hoop het.’
‘Xenophon zegt, dat de Perzen en Mediërs zich reeds van valsche lokken bedienden, om de hoeveelheid eigen haar te vermeerderen. Een ander schrijver, wiens naam mij nu niet te binnen schiet, zegt, dat de dames, in eenen optocht ter eere der godin Isis, eene buitengewone pracht van valsch haar ten toon spreidden.
‘Gij ontwijkt het punt, over hetwelk ik u wilde onderhouden.’
‘Reeds in de eerste tijden van het Christendom, verhieven de kerkvaders zich donderend tegen die weelde van valsch haar, en in de XIIe eeuw ging men zelfs zóó ver van te denken, dat de goede God geene kennis van haarplanting had; men liet zich den schedel zoo kaal scheren als mijne hand, en dofte en pofte er daarna de wonderlijkste pruiken op.
‘Waar wilt gij met die ongevraagde dissertatie heen, heer Baron?’
‘Ik wil op Lodewijk XIV neêrkomen, moeder.’
‘Die heeft de pruiken doen groeiën en bloeiën! Toen maakte men deze zoo groot, dat de pruikmaker des Konings zegde: je dépouille la tête des sujets pour couvrir celle des Souverains. Dat was de gouden tijd.’
‘... der pruiken en der geschoren belastingbetalers.
Wat belieft u, heer Baron?
Ik zeg, dat dewijl de pruik in vroeger tijd in de mode was, zij zoo lang in haren cirkel zal rond draaien, dat ze wel weêr eens op ons hoofd zal terecht komen.’
‘Uwe scherts is juist niet van de fijnste, heer Baron. Ik vraag u niet naar al die geleerde gekscheerderij; ik vraag u enkel of ge eindelijk de gepoederde pruik aan uwe bedienden zult terug geven?’
Dat was de bom, die drie of viermalen per week, in het hotel van Baron van Torlits-tot-Torlits losberstte.
De pruik, de pruik moest er komen, of de booze geest zou voortaan de eerste viool in het huiselijk concert spelen.
De jonge Baronnes was juist wel niet pruiksgezind; maar zij vond het denkbeeld toch zeer aardig, zeer nieuw, zeer geschikt, om.... opspraak te maken en dus zeer toongevend.
't Was iets waarop de Markiezin Dutrol, eene harer mededingsters, gewis nog niet gedacht had, en kwam dit denkbeeld bij haar op, dan zou zij het bepaald uitvoeren.
Dat vreesde ook de oude baronnes; want ‘die markiezin was toch zoo snippig; 't was eene onvermoeide intriguante’ en door de Dutrol's worden voorbij gestreefd, ware een eeuwige vernedering voor de van Torlits-tot-Torlits geweest!
De Baron ging heen en zweeg; maar ontwijken kon hij de pruik niet meer: de pruik was als een spook, dat hem dag en nacht vervolgde; zij danste voor zijne oogen als hij slapen ging, in zijne droomen als hij 's morgens wakker werd.
Ja, 't werd een verschrikkelijk spook, die wit gepoederde pruik!
Kortom, op zekeren dag verklaarde Mevrouw, dat zij niet meer met haren zoon in het openbaar, en in rijtuigen zou verschijnen, zoolang de pruik hare plaats, achter en voor op de koets niet hernomen had.
Voor die oorlogsverklaring moest de Baron dan ook maar buigen, zegde de jonge Baronnes; zijne moeder was daarenboven eene oude vrouw.
Baron van Torlits boog het hoofd en bestelde eene pruik voor zijnen koetsier en daarna eene voor den huisknecht.
De cerste was een bloedroode en was met de witte pruik tamelijk ingenomen; doch de tweede had een gitzwarten hairbos, die gedeeltelijk onder de onverbiddelijke schaar moest vallen, en deze nam het nieuwe sieraad niet dan met tegenzin aan.
(Wordt vervolgd.)