Wat een Pruik kost.
Eene schets uit onze dagen.
Neen, de adel weet zich niet meer op zijn hoog standpunt te houden. Hij vermengt zich meer en meer met het gemeen. Wat onderscheidt hem nog van den burger, die reeds de livrei, de gegalonneerde kleedsels en hoeden navolgt en dit of dat ding, hetwelk een wapen verbeelden moet, op de portel van zijn rijtuig morst! Ik herhaal het, de pruik der bedienden moet andermaal worden ingevoerd!’
Zoo sprak de baronnes van Torlits-tot-Torlits, eene statige, ruim vijftigjarige dame, welke opzichtens den adel nog met denkbeelden der vorige eeuw bezield was.
Zoo sprak zij in tegenwoordigheid harer schoondochter, welke, schier verborgen achter eene corbeille met prachtige bloemen, voor het raam zat en borduurde, en in tegenwoordigheid van haren zoon, baron van Torlits-tot-Torlits, die in een easy chair gedoken een onlangs verschenen boek las.
Mevrouw van Torlits was, zoo als wij zegden, eene statige dame.
Dat zij zeer aristocratisch en sterk gezet was op alles wat den naam van étiquette draagt, heeft men reeds uit de weinige woorden, welke zij gesproken heeft, opgemerkt; zelfs ging dit zóó ver, dat Mevrouw eene zonde tegen de regels der galanterie nooit vergaf, en al wie haar naderde, wapende zich ook met alle mogelijke voorzorgen.
Al wat aan hare zestien kwartieren raakte, kende Mevrouw als van buiten; het bloedverwantschap harer familie deed zij tot eene duizelige hoogte opklimmen, en in geen enkelen zijtak, hoe doolhofachtig ook, liep zij verloren.
Haarfijn wist Mevrouw u elk woord te herhalen, dat deze of gene Koning of Prins, in deze of gene gelegenheid, en aan dezen of genen harer voorzaten had gesproken.
Zij bezat snuifdoozen, ringen, juweelen en speeldingen van allerlei soort, eigenhandige brieven, ridderbrevetten en wat dies meer, welke de vorsten aan hunne gunstelingen uitdeelen.
Zij kende alles wat betrekking had op cérémonial, préséance, étiquette, titres, dignités, tabouret en entrées, en onder dit opzicht, wij bekennen het gaarne, is Mevrouw voor ons eene onbeschrijfbare vrouw.
Bitter betreurde zij dan ook, dat een aantal van die schoone dingen in den stroom der moderne beschaving waren verdwenen.
Volgens Mevrouw van Torlits was de laatste straal der wezenlijke aristocratie met Koning Willem verdwenen: die ten minste had nog pages!
Baron van Torlits-tot-Torlits had immers als knaap den sleep gedragen van 's Konings gemalinne.
Lodewijk XIV was in haar oog een groot man, en zijne eeuw de wezenlijke eeuw van glans en luister.
‘t Was echter niet omdat Frankrijk, te dien tijde, eene gansche pleiade groote vernuften en verstanden opleverde - neen! 't Was, omdat de Koning de etiquette tot in hare grootste verfijning had gedreven.
De wijze op welke Lodewijk XIV 's morgens.... van linnen veranderderde - eene bezigheid, welke een gewoon sterveling zoo eenvoudig en zoo spoedig mogelijk doet, maar welke bij dien Koning niet kon plaats hebben, of vijf en twintig handen moesten daarmeê bekommerd zijn, zelfs Prinsen van den bloede - dat céremonial, tot in het kinderachtige gedreven, moet voor Mevrouw de Baronnes het punt der volmaaktheid zijn geweest.
Zelfs Napoleon I was groot in hare oogen. Om zijne wetgeving? Om de behaalde overwinningen? Om zijnen moed en stoutheid?
Neen, omdat hij in de étiquette, de behandeling van hoed, kleed en handschoenen had verordend.
Omdat hij een répétiteur des cérémonies had aangesteld, ten einde de groote en stijf gegalonneerde kinderen, in zekere plechtigheden, te leeren gaan.
Verwondert het u, lezer, dat Mevrouw, den adel als gevallen beschouwde en om hem op te beuren, de pruik der livreien andermaal wilde invoeren?
Geene der twee aanwezige personen had iets gezegd, opzichtens de woorden der Baronnes, met welker klacht ons verhaal aanvangt.
De jonge Mevrouw zou het niet gewaagd hebben iets tegen de reden der schoonmoeder in te brengen, en met deze laatste instemmen, wilde zij evenmin, want zij wist wel dat zij alsdan den meer burgerlijken geest van haren echtgenoot zou hebben gekrenkt.
Overigens die jonge vrouw speelde gaarne de rol van ondergeschikt lam; zelfs wilde zij als eene soort van martelares doorgaan, en vandaar dat zij het liefst antwoordde: ‘ik heb immers geen wil.’
Wat den Baron betreft, deze, man van geest en doorzicht en die zich wijselijk met de hedendaagsche samenleving vereenzelvigd had, zonder echter afstand te doen van hetgeen hij wist aan zijnen rang verschuldigd te zijn - deze, zeggen wij, nam eigenlijk weinig noticie van hetgeen zijne moeder gedurig over het reeds aangeraakte punt zegde.
Hij toch was overtuigd dat pruik, degen en korte broek, geene aureool aan zijnen naam en aan zijn wapenschild zouden geven.
Eene pruik vond hij gek, een degen een nutteloos speelgoed en eene korte broek bespottelijk, en gewis voor hem, zegde hij lachend, wiens beenen, hoe adellijk ook, als bezemstelen zoo mager waren!
Het hotel dat Baron van Torlits bewoonde, was zeer voortreffelijk gemeubeleerd; doch, in meer dan één opzicht, moest het voor de huizen van andere adellijken onder doen.
In één punt was de Baron echter boven zijne vrienden der hooge wereld verheven: hij bezat eene voortreffelijke bibliotheek, in welke hij immer, door het aankoopen van degelijke boeken, op de hoogte des tijds bleef.
Nu, dat was iets wat de oude Mevrouw tamelijk gek vond: boeken, daargelaten die welke de heraldiek behandelden, waren zoo niet nuttelooze, dan ten minste te missen voorwerpen.
Mevrouw liet haar stelsel opzichtens de pruikdracht niet varen, al bekwam zij voor het oogenblik geen antwoord.
‘In alle tijden, hervatte zij, hebben de digniteiten, teekens van onderscheiding gedragen en doen dragen; maar dewijl wij niet meer in den gouden tijd der riddereeuwen leven, en wij ons niet meer in kleeding van het gemeen kunnen onderscheiden....
‘Tenzij door zoo eenvoudig mogelijk te zijn, zegde de Baron binnenmonds en zonder de oogen van het boek op te slaan.
‘Wat belieft u, heer Baron? viel de Baronnes tamelijk snippig in; want zij had de woorden van haren zoon maar half verstaan, omdat, zij alshet regenachtig weêr was - en dat was het nu juist - zoo wat aan doofheid laboreerde.
‘Ik luister, moeder.’
‘Ik zeg dat, als wij ons niet meer van het gemeen kunnen onderscheiden, wij zulks behooren te doen door het daarstellen eener étiquette, welke de burger niet bereiken kan.’
‘Hij zal des noods hooger klimmen dan wij!’ morde van Torlits.’
‘Wat belieft u, heer baron?’
‘Ik ben het ten eenemale met Mevrouw de douairière eens!’ antwoordde hij met stemverheffing en het boek op tafel leggende, om eene onverdeelde aandacht aan de woorden zijner moeder te leenen, die dit overigens welhaast zou geëischt hebben.
(Wordt vervolgd.)