De kleermaker.
Velen onzer lezers zullen het nauwlijks gelooven dat de oude man, die met zooveel zorg de scheer in een lap grof laken zet, eens de modepop was van een der provincie-steden. Het is wel reeds lang geleden, maar toch zijn er nog een aantal menschen, die zich zeer goed kunnen herinneren hoe hij in een blauwen frak met blinkende knoopen en eene karwats in de hand langs de straat liep, tot groote ergernis van eenvoudige lieden, tot groote jaloezie der fatten van dien tijd. Wie bij van Duiken geen zomercostuum had laten maken, mocht niet meêpraten, en het moet dan ook gezegd worden dat hij een vlug oog had, zoodat hij de gebreken van het menschelijk lichaam meesterlijk wist te verbergen, en daar is het toch de meesten om te doen. Er steekt meer ijdelheid in de kleederdracht dan in alle andere dingen te zamen.
Wanneer men de praalzucht over het hoofd ziet - en bij coiffeurs en kleêrmakers is men in den regel daartoe niet ongenegen - was van Dulken een knap man, die zijn best deed om op eene eerlijke wijze door de wereld te komen, doch hij had één hoofdgebrek of liever ondeugd: hij was hoogmoedig. Hij had er zeker nooit aan gedacht dat zoo menigeen door die ondeugd ten val gebracht is, en die onnadenkendheid heeft hij later duur moeten betalen, Het ging van Dulken als zoo velen, die meenen dat zij hunne fortuin alleen aan hunne eigene wijsheid, aan hun goed doorzicht te danken hebben.
Bij zulke waanwijsheid verliest men langzamerhand uit het oog, dat het sterke beenen moeten zijn die de weelde dragen. Van Dulken meende dat hem slechts één ding ontbrak om een volmaakt kleêrmaker te zijn en een rijk man te worden. Hij moest fransch kunnen spreken zooals zijne collega's in de groote steden, hij had zijne opleiding te Parijs moeten hebben. Doch hij gaf de hoop niet op. Voor hem was het te laat, maar zijn zoon zou een kleêrmaker worden, zooals er geen tweede in het land te vinden was. Daarom moest de jongen alles leeren dat iemand noodig heeft om in de groote wereld te verkeeren: fransch, engelsch, paardrijden, dansen, schermen enz. en toen het hoofd van den jongen de schouders van den vader bereikt had, kreeg hij ook een blauwen frak met blinkende knoopen en een karwats, en zóó zag men des zondags vader en zoon langs de straat wandelen. Dat de meeste menschen er het hoofd over schudden dit werd door onzen kleêrmaker niet opgemerkt.
Toen de jonge van Dulken op achttienjarigen leeftijd naar Parijs vertrok, meende de vader reeds een groot bord voor een grooten lakenwinkel te zien, waarop te lezen stond: Van Dulken fils, Marchand Tailleur; aan die verwachting werd echter slecht beantwoord. De zoon had dansen, paardrijden en schermen geleerd; het beviel hem te paard en in de danszaal veel beter dan op de kleêrmakerstafel. Drie jaren bracht hij te Parijs door en toen hij terugkwam waren vaders spaarduiten zeer gesmolten. Van Dulken was daardoor echter nog niet van zijne kwaal genezen. want de hoogmoed wortelt gemeenlijk zeer diep. De zoon sprak natuurlijk fransch als water en had hij ook niet veel gebruik gemaakt van scheer en persijzer, hij wist zich elegant te kleeden en had precies de manieren van de groote fransche kleêrmakers hier in het land. Aan het lievelingsplan werd dus gevolg gegeven; er verrees een grooten winkel met een salon er achter, waarin van Dulken als een pauw rondliep en trotsch het hoofd opstak, wanneer zijn zoon met fransche zwier de maat nam en middelerwijl met een vloed van woorden zijne verachting over de gebruiken en de gewoonte der Vlamingen te kennen gaf. Van Dulken verstond er natuurlijk geen woord van, maar liet dit niet merken en glimlachte zelfs wanneer zijn zoon op bespottelijken toon sprak van de knoeiers in het vak, die nooit een voet buiten hun land gezet hadden. Het duurde in tusschen niet lang of de zoon bracht niet alleen de fransche gebruiken maar ook de fransche zeden in praktijk, zooals hij die te Parijs had leeren kennen. Hij verkwistte niet alleen het geld en goed, maar ook den eerlijken naam zijns vaders en vier jaren later zat van Dulken met een versuft hoofd en een ledige kas in zijn grooten winkel. De zoon was naar Algiers vertrokken om zijne schermkunst op de vrienden van Abd-el-Kader toe te passen, en de vader bleef met groote schulden in de stad achter waar hij eens met zijn blauwen frak pronkte. Nu was het werkelijk te laat voor hem om rijk te worden, zelfs om fatsoenlijk zijn brood te hebben, want men ziet gemeenlijk dat iemand dien de fortuin verlaat ook door de menschen verlaten wordt, eene gewoonte die even waar als onbillijk, onbarmhartig en onchristelijk is.
De kleermaker.
Het zal ongeveer vijf en twintig jaren geleden zijn dat van Dulken het ongeluk vond waar hij het geluk zocht, en thans moet de oude man voor een arm stukje brood oude kleeren lappen en, zoo als men het noemt van oud nieuw maken. Hij is, zoo als wij zien, zoo mager geworden als zijne scheer en het is alsof zijne wangen met het persijzer plat gedrukt zijn. Het is haast niet te gelooven, niet waar, dat wij hier de ruïne van een modepop voor ons zien, doch er is ook niets dat minder op zichzelven gelijkt dan eene vervallen grootheid, en de wonden die de hoogmoed slaat, laten altijd diepe likteekens na.