De Mustangs der amerikaansche steppen.
Ferdinand Cortez, die het eerste paard in Mexico invoerde dacht toen niet dat hij den grond legde van een dierengeslacht, dat zich zoodanig ontwikkelen zou, dat later noodzakelijk de twijfel moest ontstaan of het Paard niet oorspronkelijk een amerikaansch dier is. Want ontzaglijk groot is het aantal der mustangs of steppenpaarden, die de eindelooze mexicaansche en noordelijke gelegen vlakten tusschen de Mississipi en het Rotsgebergte bevolken.
Evenmin dachten de Azteken, de vermaarde bewoners van Mexico uit den tijd van Ferdinand Cortez, dat hunne laatste nakomelingen ten pleiziere der blanke vreemdelingen en te hunnen voordeele zich zouden laten gebruiken als gidsen, door de steppen en als beveiligers tegen de mustangs.
Hij, die zijne schreden naar Californië, het doel aller goudzoekers, richt; de jager die doelloos de woestijn doorzwerft; expedities, die zich op reis hebben begeven om in verre oorden een wetenschappelijk onderwerp op de plaats zelve te bestudeeren, worden niet zelden door de mustangs in angst en verlegenheid gebracht. Niet dat het verwilderde paard den mensch persoonlijk eenige ramp toebrengen zal, integendeel schuwt en ontloopt hij hem. Maar wat hij niet zelden doet en daardoor den reiziger aan niet geringe gevaren blootstelt, is dat hij hem van zijne last- en trekdieren, van zijne paarden berooft, en dus zonder vervoermiddel in de woestenij achterlaat.
Wanneer de reizigers hunne tenten hebben opgeslagen, geven zij hunne paarden de vrijheid naar hartelust in de vlakte rond te dwalen, tot een bekend gefluit hen onmiddellijk tot de rustplaats doet terugkeeren. Nu gebeurt het niet zelden dat zich in de nabijheid eene troep mustangs bevindt, die de tenten in het oog krijgen, dan hunne nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen en pijlsnel op de tenten komen aansnellen. Doch zoodra zij menschen zien, vliegen zij met versnelden loop de tenten voorbij of nemen een zijweg. De paarden der reizigers, zoo zij vrij zijn, worden op eens door het machtige gevoel der vrijheid aangegrepen, het instinct trekt hen naar hunne verwilderde broeders, en hunne meesters vergetende, voegen zij zich in de rijen der vluchtenden en zijn binnen eenige oogenblikken met hen achter den horizon verdwenen.
‘Onze karavaan’, aldus verhaalt een reiziger, die tot eene expeditie behoorde, welk zoodanig onheil in het grootste gevaar dreigde te brengen, ‘bestond uit 14 wagens ieder met acht paarden bespannen, 70 soldaten, knechten, gidsen en wetenschappelijke personen; wij hadden den Canadian- stroom verlaten en trokken zoo vroolijk en onbezorgd de steppen door, als ware er van geen Comanche-roovers of kudden Mustangs ooit sprake geweest. De ruiters, waaronder ook ik behoorde, bevonden zich aan het hoofd van de karavaan en onderhielden ons met den aanvoerder Si-ki-to-ma-ker, een bewoner van Delaware, die op zijn jachten andere tochten tallooze avonturen had gehad en onuitputtelijk was in het verhalen daarvan. Hij was een man van reusachtige gestalte, sterk gespierd en had schouders waarop hij, naar hij zegde, een buffel zou hebben kunnen dragen. Toch. zou hij, naar zijne meening, daarop niet alle huiden kunnen leggen van de roovers, die hij in de laatste twintig jaren gescalpeerd had. Wellicht was hij niet vrij van overdrijving, maar zeker is het dat er in Mexico geen aanvoerder was aan hem gelijk, geen, die beter een karavaan tegen dreigende gevaren kon beveiligen.
Terwijl wij onder het voeren van aangename, so. is vroolijke gesprekken den tocht vervolgden, zegde hij op eens: wil ik u eens wat vertellen dat gij niet gelooven zult maar dat toch geen leugen is? Ziet gij die stofwolk, welke zich in de richting van den Canadian voortbeweegt?
‘Natuurlijk, zegden wij, zien wij den wervelwind ginds spelen met het mulle en licht bewegelijke zand.
‘Inderdaad, het gelijkt een wervelwind, maar toch moet ik u verklaren dat het geheel iets anders is.
Wij zagen scherp voor ons uit, doch welke moeite wij deden om te ontdekken, wat het dan toch wezen konde, het was ons te vergeefs.‘Wat is het dan? vroeg een onzer, die ontevreden was over het nuttelooze zijner poging.
‘Het zijn mustangs, antwoordde de Delawaar, buffels loopen zoo snel niet.
Nauwlijks had hij uitgesproken, of er kwam, als om de waarheid zijner woorden te bekrachtigen, een witte hengst, door een dozijn zwarte en bruine paarden gevolgd, uit de stofwolk te voorschijn.
‘Gij zult goed doen met voor uwe muildieren te zorgen, riep nu de aanvoerder den opzichter der wagens toe, die op eenigen afstand achter ons reed. Het zou mij niet verwonderen, zoo gindsche witte vóórlooper zijnen weg naar ons toe neemt en wellicht eenige uwer dieren zich bij hem aansluiten.
De opzichter reed terug en schier gelijktijdig zette zich de schimmel der mustangs in beweging. In vollen ren ijlde hij de kudde vooruit, die zich evenwel in dichte massa samendrong en hem op den voet poogde te volgen, met den kop onafgebroken op ons gericht, waardoor ons ten duidelijksten hare bedoeling merkbaar werd. De achterste dieren wilden zich door de bosschen heendringen, doch dit had alleen ten gevolge dat de geheele kudde achtereenvolgens den draf in een wilden galop veranderde en met donderend geraas op ons afkwam.
Onze rijdieren waren aan de grootste onrust ten prooi; in breede wolken schoot hun adem uit hunne wijd geopende neusgaten, zij stonden onophoudelijk te trappelen en maakte het ons zeer moeilijk hen van de mustangs terug te houden, die met de snelheid van den bliksem naderden. De trekdieren waren ijlings vastgezet, wat evenwel niet belette, dat een gespan hunner met zijn wagen losbrak en in vollen ren op den schimmel toesnelde. Wel sprongen eenige ruiters de vluchtelingen na, doch wat vermochten hier menschelijke krachten tegen het onwêerstaanbaar geweld van met dolheid geslagen dieren. De wagen met onze sterrekundige instrumenten scheen reddeloos verloren, want nog een korte afstand scheidde hem slechts van de vijandelijke kudde, die plotseling van richting veranderde, voor ons heen in een boschje van het dal der rivier dringen wilde.
Het was een prachtig schouwspel, dat ons de fiere hengst aan het hoofd zijner volgelingen, als een vogel aan het hoofd eener vlucht, naar de rivier snellende, waar het hoofdleger uit eenige honderden mustangs bestaande zich bij hen aan wilde sluiten, aanbood, jammer dat er veel bekoorlijks aan werd ontnomen door de gedachte dat wij onzen wagen met instrumenten niet of slechts in stukken geslagen zouden terugvinden.
‘Ik ga den wagen redden! riep op eens Si-ki-to-ma-ker, toen de hengst op ongeveer 150 schreden afstands ons voorbij vloog. De daad bij het woord voegende, sprong hij af, legde zijn buks op den schimmel aan, volgde hem eenige oogenblikken in zijne bewegingen en paf!... daar tuimelt het fiere dier tegen den grond; het had opgehouden te leven. Nu sprong de aanvoerder weêr te paard en rende met lossen teugel op de kudde aan, welk voorbeeld door ons zoo goed mogelijk gevolgd werd.
De wagen was gered; de dieren zoowel tamme als wilde brachten elkander tot staan, en toen wij de vluchtelingen in onze macht hadden gekregen, stoven de verschrikte en van hunnen leider beroofde mustangs uit elkander en ontvluchtten de voor hen noodlottige plaats in verschillende richtingen. Eene troep van ongeveer 20 mustangs bleef de eerste richting behouden en rende op den stroom toe naar eene plaats in de nabijheid van het genoemde boschje.
Maar nauwlijks waren zij dit genaderd, of op eens sprongen zes bruine half naakte ruiters er uit te voorschijn en wierpen zich onder de kudde, waaronder nu de grootste schrik en verwarring ontstond. Niet wetende waarheen te ontvluchten, en van pijn grinnekende onder de slagen die de jagers hen met hunne vuisten en lederen lasso's toebrachten, liepen zij eenige oogenblikken in de grootste omstuimigheid door elkander en stortten daarop in den zanderigen Canadian.
Twee mustangs waren evenwel minder gelukkig dan hunne makkers. Hnn nek was geklemd in den lasso, een leêren met ijzer beslagen strik, dien de wilde jagers in hunne gespierde vuisten vasthielden. Het baatte niet, dat de arme dieren naar de rivier vooruitdrongen, zij trokken den strik slechts te nauwer toe, waarvan het gevolg was, dat zij eindelijk machteloos en schijnbaar levenloos tegen den grond vielen.
Wij reden naderbij om den afloop van dit tooneel te aanschouwen en kwamen juist op het oogenblik, waarop de gevangenen rochelend nederstortten, op de plaats aan. Tot dusverre hadden zich de ruiters, die de lasso's vasthielden niet geroerd, doch nu bonden zij de lasso's aan hunne paarden vast en sprongen af om de gevangenen volkomen weerloos te maken. Zij bonden de beide voorpooten der dieren te zamen en legde vervolgens een anderen strik om het gebit, na welke voorzorgen zij het eerst raadzaam dachten de dieren zooveel lucht te geven, dat zij voor den dood bewaard bleven. Met het leven keerde in de dieren de natuurlijke woede terug en de jagers haastten zich de strikken aan den bek op nieuw te voorzien, waarop twee hunner zich op den rug der paarden zetten.
Voorzichtig maakten nu de andere de strikken los aan de voorpooten en hals; de mustangs sprongen op eens op als een stalen veer, waaraan men de vrijheid teruggeeft. De ongewone last der ruiters op hun rug scheen hun te mishagen en eenige oogenblikken stonden zij stijf en onbewegelijk als standbeelden. Maar weldra begonnen hunne oogen te vonkelen en schoten een zonderlingen glans, hun kop zich buigende, verschool zich geheel onder de weelderige manen; hunne met lang haar bedekte pooten begonnen te sidderen en te beven en hunne scherpe hoeven drukten zich dieper in het zand. De ruiters schenen van dat alles evenwel niets te bemerken, althans zij toonden niet de minste vrees; zij zaten onbewegelijk als waren zij met de kleine ineengedrongen lichamen der mustangs uit één stuk gesneden
Nu vielen de leêren riemen in de bezweette lenden der mustangs; zij beproefden te steigeren om de ruiters van hun en rug te werpen, maar werden daarin verhinderd door de lasso's, die hun bek smartelijk pijnigden; zij wierpen zich beurtelings op den grond en renden pijlsnel voort, maar zeker zou het hun eerder gelukt zijn een bloeddorstigen panter van hunen rug te slingeren dan de moedige jagers der mexicaansche steppen. Slag op slag werd hun toegediend onder het gejuich aller aanwezigen, tot eindelijk de angst zich van de mustangs geheel meester maakte en zij als furiën pijlsnel voortrenden.
De zwarte Delawaar had het tooneel zwijgend aanschouwd, doch met een gelaat, waarop tevredenheid glansde. Zoodra de ruiters achter een heuvel waren verdwenen, verzocht hij ons naar den wagen terug te keeren; en daar wij den wensch te kennen gaven den terugkeer der ruiters af te wachten, zegde hij lachend: Gij moogt wachten, zoolang gij wilt, zij komen niet terug voor de mustangs tam of dood zijn. Dikwijls geven deze dieren ons geen ander loon voor onze moeite dan hun vleesch. De steppenjager jaagt de mustangs liever dood, dan dat hij ze aan de vrijheid teruggeeft, omdat hij ze niet heeft kunnen temmen.
Zoo sprak de reusachtige steppenjager en met de handen groetende naar de plaats waar zijne makkers verdwenen waren, keerde hij met ons terug naar de plaats, waar de expeditie ons met ongeduld wachtte.’