Een duitsch schilder in den Caucasus.
Ten jare 1853 verliet de gunstig bekende schilder Paul Franken, lid van de Dusseldorfsche schilderschool, zijne geboorteplaats en nam den tocht aan naar het land, waar hij in den geest reeds herhaalde malen had vertoefd. Dat land was niet het door meest alle duitsche schilders bezochte Italië, het land der grootste geesten op het gebied der schilderkunst, maar het was de deels woeste, deels bebouwde streek, waar voor hen weinig kunstenaars den voet zetten: den Caucasus. Waarlijk een schoon doel voor den schilder, die de natuur wil bestudeeren en personen en toestanden wil leeren kennen, om ze op het doek weêr te geven, die in Europa het voorwerp van aller gesprek zijn geworden, sinds Schamyl het trotsche hoofd moest buigen voor de russische overheersching. Waar zou hij voor een penseel, voor zijne fantasie een ruimer veld vinden, dan daar waar de natuur de rijkste verscheidenheid oplevert, en de bevolking schier bij iedere schrede als van gedaante verandert! Welk een bonte mengeling van de krachtvolle gestalten der Georgiërs tot aan de nederige wezens, die de steppen der Tartaren bevolken!
Wel wist de schilder dat hem duizend moeilijkheden te overwinnen stonden, die hem het voortdringen schier overal zouden pogen te beletten maar hij herinnerde zich het spreekwoord: den moedige behoort de wereld! en trok het Oosten van Europa in en de landen, waar de beschaving den grond met ongehoorde inspanning slechts kan veroveren. Het toeval deed hem eene onverwachte ondersteuning vinden; de russische staatsraad, graaf Salagub, had van zijne regeering den last ontvangen een nauwkeurige beschrijving te leveren van den strijd der Russen tegen de zuid-europeesche en middel-asiatische volkstammen. Op zijne reis door den Caucasus hoorde hij van den duitschen schilder spreken en verlangde onmiddellijk kennis met hem te maken. Dit had ten gevolge dat aan Franken door de regeering werd opgedragen getrouwe schetsen te ontwerpen van alle punten, waarop destijds oorlogsfeiten hadden plaats gehad. Hij stond nu onder russische bescherming, ontving brieven van aanbeveling aan alle officieren, aan wie de bewaking der verschillende posten was toevertrouwd, en daarenboven een militaire bedekking, die hem naar alle gevaarlijke plaatsen vergezelde, en nog een kozak, die voor zijne persoonlijke bediening te zorgen had.
Spoedig zag hij zich genoodzaakt de europeesche kleederdracht te verwisselen met die der Oosterlingen, daar hij door zijn gewaad overal, waar hij kwam, de nieuwsgierigheid opwekte, iets wat hem zeer hinderlijk was in zijn arbeid, want zette hij zich ergens neêr, dan was hij weldra omringd door een aantal menschen, die hem verbaasd aanstaarden en zijne aandacht geheel van het voorwerp afleidde, dat hem bezig hield. Das droeg hij nu het gewaad der Tscherkeezen, dan dat der Kurden of der Turkomannen; hier zag men hem met den vilten muts der Armeniërs, daar met den tulband der Tschertschenschen, ginds met lange pelsmuts der Tartaren.
Niet alleen dat hij de steppen in alle richtingen doorkruiste, ook de oostersche steden ontvingen menig bezoek van hem, vooral het oude Tiflis, die rijke handelstad tusschen Europa en Azië gelegen, waar de kooplieden uit de verschillendste natiën voortdurend samenstroomen. Bijna geheel klein Azië werd door hem doorreisd, waarna hij de landen, om de Caspische zee gelegen, bezocht en in gezelschap van den vleugeladjudant des keizers, graaf Tscherkom, naar Perzië toog.
Het zou ons te ver voeren, wilden wij den reiziger op al zijne tochten volgen; het zij genoeg te vermelden, dat hij in het geheel ruim acht jaren in het Oosten doorbracht, in welke hij ruime gelegenheid vond een diepen blik in de zeden en gewoonten der bewoners te werpen. Bij het terugkeeren naar den huiselijken haard bevatten zijne portefeuilles duizenden en duizenden van teekeningen en schetsen, voorstellende de verschillende volksstammen, diersoorten, planten, natuurtafereelen, tooneelen uit het volksleven enz.
Wij bieden onzen lezers een der keurigste in nevenstaande gravuur aan. Zij verplaatst ons in eene georgische woning en wel in die eens vorsten; het inwendige daarvan zou zulks waarlijk niet doen vermoeden; overigens, de europeesche weelde is, zoo wij reeds zegden, noch niet in den Caucasus doorgedrongen. De oorlog, die de familiën uiteenrukt, had ook hier den alarmkreet doen hooren, en de schilder laat ons getuigen zijn van het afscheid, dat de man van zijne vrouw, de vader van zijne kinderen neemt. De smart des krijgsmans doet zich gemakkelijk kennen uit de innigheid, waarmeé hij zijn jongste kind aan het hart drukt; die zijner dochter blijkt in de omhelzing haars vaders, die der moeder in den stijven blik, welken zij voor zich uitwerpt, in de droevige houding, die zij heeft aangenomen. De dienaren met de trappelende paarden staan aan den ingang der woning en zijn tegenwoordig bij het treffend afscheid - nog eenige oogenblikken, en de krijgshoorn schalt door de steppen en in de vorstelijke woning hebben eenzaamheid en droefheid, - wie weet voor hoe lang! - haren zetel opgeslagen. De moeder zal zich dan herhaalde malen afvragen: zal hij weêrkeeren? zal ik hem terugzien met lauweren bekroond, of met wonden overdekt? of ligt reeds zijn lijk ten prooi aan het verscheurend gedierte?
Het inwendige der hut teekent de grootste eenvoudigheid. Het voornaamste huisraad is de divan, waarop de vorstin nederzit. Daar rust en slaapt, daar eet en drinkt zij, daar ontvangt zij bezoeken en verricht er haren dagelijkschen arbeid; de divan is haar alles. Voor de kinderen is de uit hout keurig gesneden wieg een ongehoorde weelde. Eenige voorwerpen, tot het koken der spijzen benoodigd, voltooien het huisraad van de vorstelijke salon, en de eenvoudigste burgervrouw uit Europa kan zich moeilijk voorstellen hoe de georgische vorstin zoo weinig noodig heeft ter voldoening harer behoeften en die van haar huisgezin.