gehuurd hebben; zij hebben hunne eigene winkels, waar zij levensmiddelen, kleederen, in één woord alles wat zij noodig hebben, krijgen kunnen en vermijden alle straatgerucht en alles wat eenig opzien zou kunnen baren. Tot zelfs hunne eigene scholen hebben zij; dat hier ‘christelijke deugden’ worden aangekweekt, valt meer te betwijfelen dan dat hier onderwijs wordt gegeven in zonde en misdaad.
Aan deze maatschappij is eene andere verbonden, die zich alleen bezig houdt met het werven van opgeschoten knapen, zooals de straten en pleinen van Londen ze bij duizenden aanbieden.
Ook in Frankrijk wordt veel valsch geld gemunt en verspreid. Parijs heeft ook zijne holen en spelonken, die zich zeer goed tot het bedrijven der misdaad leenen. Evenwel gelooven wij dat de fransche hoofdstad in dit opzicht voor Londen moet onderdoen. Maar van den anderen kant is het kwaad in Frankrijk ernstiger, omdat het zich niet bij Parijs bepaalt, maar schier door het geheele land zich heeft vertakt, wat van Engeland niet zoo bepaald kan gezegd worden. Voor de rechtbanken van de meeste steden van Frankrijk verschijnen nu en dan valsche munters, die de waarheid onzer bewering bewijzen. Talrijke geschiedenissen zouden wij daaromtrent kunnen mededeelen, doch wij willen ons naar aanleiding onzer gravure, bepalen tot het verhaal van eene gebeurtenis, die niet lang geleden in Havre heeft plaats gehad.
Sedert eenigen tijd cirkuleerden in die stad valsche tien-francstukken waarvan het niet mogelijk was de herkomst te ontdekken. De kleinhandelaars vooral verkeerden in de grootste ongerustheid, daar zij ieder oogenblik voor een voor hen aanmerkelijk bedrag konden bedrogen worden en namen dus de grootste voorzichtigheid in acht. Iedereen begrijpt hoe onaangenaam dit op den handel werkt. De policie stelde in het geheim een voortdurend onderzoek in en verzocht de redactiën der aldaar verschijnende dagbladen niet over het valsche geld te spreken, om de misdadigers in eene voor hen noodlottige gerustheid te doen verkeeren.
Op zekeren dag was Havre als overstroomd met valsch geld, wat ten gevolge had dat de policie met klachten als bestormd werd. De commissaris verzamelde nu zijne agenten en zond hen naar al de winkeliers met de geheime boodschap: als iemand u valsch geld aanbiedt, veins dan dat gij het niet kunt wisselen en haast u inmiddels op het bureau van policie den commissaris te komen waarschuwen of een agent, zoo gij dien spoediger mocht ontmoeten. Gij zult gemakkelijk een voorwendsel vinden om den kooper eenige oogenblikken te doen wachten.
Nog denzelfden avond slaagde de list bij een kruidenier, wien een onbekend persoon, die twee waskaarsen had gekocht, hem een valsch 10 francstuk in betaling gaf. Een agent van policie, door den kruidenier verwittigd, verscheen onmiddellijk en nam den kooper in arrest.
Deze toonde zich hierover niet zeer gesticht. Hij begreep niet, zeide hij, waarom men hem wilde arresteeren. Het was wel mogelijk dat het valsch was, maar niet minder waar, dat hij het ontvangen had, zooals hij het uitgaf.
De agent antwoordde dat hij deze verklaringen niet beoordeelen mocht en verzocht hem dus hem naar den commissaris te volgen. De man had hiertoe geen trek, waarop de agent hem aangreep en met behulp van andere agenten hem naar het policiebureau bracht.
Nu scheen hij zich in zijn lot te schikken, doch zijne onderwerping was inderdaad slechts schijnbaar, want toen hij aan het bureau kwam, wrong hij zich los en zette het op een loopen. Van alle kanten schreeuwde men: houdt den dief! houdt den dief! maar de vogel was gevlogen of liever verdwenen in een der tallooze straatjes der stad.
De commissaris bracht nu de geheime policie op de been. Hij plaatste een aantal agenten aan het spoorwegstation en aan de kaai der stoombooten; aan de hotels en verscheidene andere gebouwen, waarop zijn vermoeden viel.
Den volgenden morgen werd zijne aandacht gevestigd op een gezelschap van vijf mannen en twee vrouwen, die hun intrek hadden genomen in het hotel Southampton; hij zond er een inspecteur met eenige policieagenten heen, die echter onverrichter zaken moest aftrekken, want de bedoelde personen, misschien van het gevaar onderricht, hadden het hotel verlaten en zich door een rijtuig naar het station laten brengen.
Hier vond de inspecteur twee van de zeven personen en nam ze hoewel na zeer hevigen tegenstand gevangen. Zij verdedigden zich met stok en parapluie, maar moesten voor de gewapende macht onderdoen en werden naar het bureau van policie gevoerd.
In den namiddag van dien dag werden twee andere personen van het complot gevangen genomen in de nabijheid van het station Harfleur en naar de gevangenis gevoerd, waar zij twee hunner bekenden ontmoetten. Des avonds eindelijk kwamen no. 5 en 6 gevankelijk binnen Havre; zij hadden den spoorweg kunnen bereiken, maar de telegraaf had spoediger gereisd dan zij en bij hun uittreden uit den waggon te Harfleur, mochten zij in het rijtuig stappen, dat hen naar Havre voerde.
Daar men nu vijf mannen had gevangen genomen, geloofde men dat no. 6 de ontvluchte was. Nog dienzelfden avond ving een onderzoek aan in alle steegjes en gangen, die zich in Havre bevonden. Langen tijd zocht men te vergeefs, toen men op eens hamerslagen hoorde, die als uit den grond schenen voort te komen. Alvorens zich in de spelonk verder te wagen, zond de inspecteur in allerijl een der agenten om bijstand, en drong toen een tiental agenten aangekomen was, verder door in de nachtelijke duisternis. Eindelijk stootte de hand des inspecteurs tegen een houten beschot, dat men weldra als eene deur erkende; kloppen bleef onbeantwoord; daarop poogde men het slot open te breken, doch daar ook dit niet gelukte, sloeg men de deur aan stukken. Op de plaats waar men aankwam, heerschte dezelfde duisternis; gelukkig dat een der agenten haastig een lucifer ontstak, anders zou de inspecteur in de diepte neêrgetuimeld zijn, die zich aan zijne voeten bevond. Hoe nu den bodem te bereiken, want ook daar zag men een deur?
De inspecteur bleef met zijne mannen op de plaats en zond een der agenten heen om eene leer te halen. Deze keerde weldra weder en nu daalden de inspecteur en de agenten met den blooten sabel in de hand achtereenvolgens in de diepte, waar zij een ijselijk gegrom hoorden, als dat van een hond, die in woede ontstoken is.
Zonder bedenken deed evenwel de aanvoerder zijn plicht; hij plaatste zijne mannen zoodanig, dat zij gewapend stonden tegen een onverhoedschen aanval en klopte daarop tegen de deur. Een herhaald gegrom van den hond was het eenig antwoord, dat hij ontving. Ongelukkig kon de deur niet verbrijzeld worden, want zij was van ijzer. Op nieuw moest dus hulp worden opgespoord. Om zeker te zijn deed de inspecteur een smid en een metselaar ontbieden. De eerste beproefde vruchteloos zijne kunst; de deur wilde voor zijne werktuigen niet wijken. Nu begon de metselaar naast de deur een gat in den muur te breken, wat hem met weinig moeite gelukte; want zoo sterk de deur was, zoo zwak was de muur. Toen de inspecteur een blik door de opening wierp, kwam een glans van tevredenheid op zijn gelaat. Hij had de misdadigers en hunne werkplaats ontdekt.
Het eerste wat hij deed, was hun toeroepen, dat zij zich zouden overgeven en ten bewijze daarvan de deur openen. De een, een oud man, scheen hiertoe trek te hebben, doch de andere antwoordde dat hij zijn vervaarlijken hamer tegen ieder zou opheffen, die het wagen wilde hem in zijnen arbeid te komen storen. Ook voegde hij er bij, dat hij voldoende door zijn hond beschermd werd.
De metselaar moest dus zijn werk vervolgen; spoedig werd het gat grooter en reeds na weinige oogenblikken had een der mannen er door heen naar binnen kunnen dringen. Doch de inspecteur achtte dit niet raadzaam en liet dus het gat nog verder vergrooten. De jonge misdadiger stond nog altijd met den hamer in de hand en de hond scheen naar bloed te dorsten, doch op eens viel hij neder door een kogel van ter zijde getroffen. De inspecteur had een pistool bij zich en daarmede het dier neêrgeveld.
Daarop legde hij aan op den misdadiger en dreigde hem te zullen neêrschieten zoo hij een voetstap durfde verzetten. Zoo kreeg hij gelegenheid zijne mannen te laten binnentreden. Allengs vulde zich het vertrek met policie-agenten, die met opgeheven sabel op de misdadigers aandrongen en hun weldra de verdediging onmogelijk maakten. De kleine ruimte belette den een van zijn wapen gebruik te maken en de grijsaard gaf zich vrijwillig over.
Wij behoeven er niet bij te voegen dat de inspecteur met zijne mannen den hoogsten lof bij hunne overheid verwierven voor hun moedig gedrag, maar ook dat de burgerij zich gelukkig gevoelde, nu zij van het voortdurend dreigend gevaar verlost was.