Rotterdam.
Wanneer men, de Maas afvarende, na Dordt verlaten te hebben, die oude Merwe-stad voor goed achter den rug heeft, ziet men weldra aan den horizon een stompen vierkanten toren oprijzen, die zich voor het oog verplaatst, naarmate de rivier haren loop kronkelend voortzet. Aan beide zijden heeft men groene weilanden met grazend vee bezet, dat straks den nijveren landman zijn rijk melk gaat afleveren, of bekoorlijke boschjes, die op aangename wijze op het eindelooze grastapijt eene gewenschte afwisseling te weeg brengen. Nu en dan ontmoet men een vriendelijk dorp, dat zijne deftige huizen op oudhollandsche wijze voorop zet, of zijne scheepstimmerwerven toont, die u aan de nabijheid van de groote koopstad herinneren. Ondertusschen wordt de toren al hooger en hooger en de gedachte aan het genot dat u in de tweede stad van Nederland te wachten staat, doet u nauwlijks letten op de reusachtige fabrieken. die gij aan uwe linkerhand hebt en het schoone bosch, de Oude Plantage, het geliefde uitspanningsoord der Rotterdammers, dat zich aan uwen rechterkant voortbeweegt. Daar rolt het Rijnspoor krakend en sissend en fluitend voorbij, maar gij luistert er niet naar daar trillen hamerslagen; in scheepstimmerwerven en allerlei fabrieken; maar ge hebt er geen oor voor; ge ziet alleen den toren, die geen oogenblik in rust is; op eens doorloopt hij een kwart cirkel van het westen naar het zuiden en hem in zijnen loop volgende, valt onwillekeurig uw blik op een rij van prachtige huizen. die zich met een liefelijke bocht langs de trotsche rivier voortzet, met havens en en grachten schijnt te spotten, en aan den verren horizon een bezoek graat brengen aan het Park, dat tusschen zijn frisch groen het standbeeld van den rotterdamschen dichter Tollens verbergt.
Prachtig gezicht dat men van af de Maas op Neêrlands tweede koopstad op Rotterdam heeft! Achter haren wal, met een twee- driedubbele rij van koopvaardij- en stoomschepen, die de lucht met hun gefluit, gebel, gesis, gestoom vervullen, omgeven, en waar alles leven en beweging is, zoodat u hooren en zien vergaat, verheffen zich achtereenvolgens tallooze grootere en kleinere gebouwen in oneindige verscheidenheid. Uit die huizen rijst een bosch van torens en koepels op, welke in haren schoot veelvuldige klanken verbergen, waarmede zij bij het naderen van den klokslag een vroolijk concert samenstellen. Hier en daar zijn openingen tusschen de blokken en rijen; daar vindt men havens en grachten, waarin men nauwlijks water ziet, omdat de spiegel schier geheel bedekt is met buiten- en binnenlandsche vaartuigen, of markten en pleinen, waar het gebulk van het rund, het geblaat van het schaap, het geknor van het zwijn, zich afwisselen met het schor geschreeuw der groenvrouwen en de eindelooze galmen der straathandelaars. Maar boven al die huizen, koepels en torens verheft zich de groote 8t. Laurenstoren, met deftigheid en ernst neêrziende op al hetgeen zich aan zijnen voet beweegt.
Ja, prachtig en schilderachtig is de aanblik, dien men van de Maas op Rotterdam heeft, en dien zeker geen enkele stad in Nederland en zeer weinige in Europa aanbieden. Maar inderdaad tooverachtig is het gezicht dat de stad des avonds oplevert; de gaslantarens, die den wal volgen, omgeven haar met een krans van schitterende lichten, die, zich in elkander verliezende, een vurigen gordel samenstellen. De stoom, zich uit de pijpen der stoombooten verheffende en zich vermengende met de dampen, die uit de stad oprijzen en zich latende doortintelen met de stralen, die uit de millioenen lichten ontspringen, geven als het ware de terugkaatsing in de lucht van een reusachtig vuurwerk, dat in het hart der stad wordt afgestoken en den donkeren hemel met zijne spookgestalten teekent. Ligt men voor de Koningsbrug, dat grootsche werk der nieuwe waterbouwkunde, wier gaspitten de oogen der leeuwen, eenmaal het sieraad eener poort, schijnen te bezielen, dan dringt het oog door de verlichte huizenrijen heen tot ver in den schoot van Rotterdam en de geest raakt in verbazing bij het zien van het leven dat daar is. van de rustelooze werkzaamheid, die zich daar ontwikkelt.
Maar.... verlaten we de boot en dringen we de stad binnen om haar meer van nabij te leeren kennen en ons al wandelende met hare geschiedenis bezig te houden. We treden op het Bolwerk, eenmaal met zware kanonnen bezet maar nu den last des vredes, duizende kilo's koopwaren, dragende; dit overstekende, gaan wij langs de Scheepmakershaven en Wijnhaven te eenre, de Koningsbrug te andere zijde en komen op de Geldersche Kade. Een prachtig gebouw rijst daar niet verre van het Notarishuis, het huis der veilingen, vergaderingen enz.; het is het Leeskabinet, voor weinig meer dan een tiental jaren gesticht door de bijdragen van allen, zonder onderscheid van godsdienstige of politieke richting, maar nu in de hand van een liberaal bestuur een middel om Rotterdam met liberale lectuur te overstroomen. Voortgaande komen we aan de Koninginnebrug waar wij aan beide zijde een gracht zien met schepen overdekt en voor ons de groote Beurs, het middelpunt van het handeldrijvend Rotterdam. Tot omtrent het jaar 1635 was de Beurs aan het westeinde der Haringvliet; toen werd zij verplaatst naar hare tegenwoordige standplaats, het tegenwoordige fraaie gebouw van Bentheimersteen dagteekent van het jaar 1736, waaraan men ongeveer 14 jaren gewerkt heeft. Nu komen wij langs het Westnieuwland op de Groote Markt en staan eenige oogenblikken stil voor het metalen standbeeld van Erasmus, door de stad in het jaar 1621 opgericht, nadat de vroegere houten en steenen geheel verteerd en ontsierd waren, De groote geleerde werd te Rotterdam geboren op den 28 October 1467 in een huis in de Wijde Kerkstraat en stierf te Bazel op den 12 Juli 1536. De Markt zelve is eene overdekking van het water, dat uit de Rotte langs de N. zijde der Hoogstraat in de Maas stroomt. Door de Wijde Marksteeg bereiken wij de Hoogstraat, aan beide zijde voorzien van prachtige winkelhuizen van oneindige verscheidenheid en waar schier onophoudelijk eene rustelooze beweging heerscht. De Hoogstraat was oorspronkelijk een dijk, aangelegd door de heeren van Kralingen, die hun verblijf hielden op het slot Honingen, waarvan nu eerlang de laatste sporen zullen verdwijnen, en door die van Bulgensteijn, wier kasteel eenmaal stond op de plaats van het tegenwoordige (zoogenaamde) spinhuis of de gevangenis voor jeugdige veroordeelden aan het Roode Zand. Door de Nauwe-Marksteeg komen wij aan de Groote of St. Laurenskerk, wandelen die om en treden den Oppert in, waar we tegenover de Lombardsche brug het Gebouw der Vincentius-Vereeniging ontmoeten, in hetwelk de besluiten wórden genomen, die in den nood van Rotterdams armen en ongelukkigen op onbekrompen wijze voorzien. Iets verder zien we het gebouw van 't Nut van 't Algemeen, het symbool van de openbare school, die uit de revolutie ontsproten, ons sedert 70 jaren de naweeën der revolutie doet gevoelen. De Oppert verlatende en het plein overstekende, komen we op de plaats waar we wezen moeten, namelijk op het punt, waar Rotterdam zijn oorsprong nam.
Al wat we achter den rug hebben, bijna geheel Rotterdam, lag tot in de 12e eeuw schier geheel onder het water der Maas bedolven; ten tijde van de eb zag men een eindelooze moeras. Toen heerschte er eenige beweging in het tegenwoordige Krooswijk, een gehucht op een half uur afstands van Rotterdam gelegen, want daar hadden zich nabij de sluis, die men in de Rotte had gemaakt, de tolgaarders en eenige visschers neêrgezet, die aan de schepen, welke uit den Rijn langs de Rotte naar de Maas voeren, en aan de vischvangst hun dagelijksch brood ontleenden. Velen dezer visschers verplaatsten zich naar de omstreken van het slot Bulgersteijn, toen dit op eene zandplaat in de Maas, het Roode Zand geheeten, die schier altijd droog was, gebouwd werd, en dat aanvankelijk slechts een tolhuis schijnt geweest te zijn, waar men van de voorbijvarende schepen tol eischte. Het is onbekend door wien dit slot gebouwd is.
Nu werd waarschijnlijk in de laatste helft der 11e eeuw op de plaats waar wij onze wandeling staakten, namelijk aan de vroegere Raampoort in de nabijheid der Weenestraat het Hof van Weenen gebouwd, dat ofschoon niet onversterkt, toch meer op een adellijk hof dan op eene vesting geleek, als velen der sloten uit dien tijd. Deze twee sloten Bulgersteijn en Weenen kwamen, door de huwelijksgift van den leijdschen burggraaf Halewijn III aan zijn zoon, ongeveer het jaar 1128, in het bezit van éénen eigenaar, wat tusschen de twee kasteelen een levendig verkeer veroorzaakte. Om dit te vergemakkelijken werd in de moeras een weg aangelegd van het Hof naar den Dijk, waardoor de Oppert ontstond, zoodat deze naar alle waarschijnlijkheid de eerste en oudste straat van Rotterdam is. Aan beide zijden werden allengs huizen gebouwd, waarvan de eene rij aan de Rotte paalde. De andere zijde van de Rotte werd later bebouwd door lombardische wisselaars; hierdoor verkreeg de Lombardstraat, langen tijd een der fraaiste straten van Rotterdam, haar aanwezen. Aan de westzijde van den Oppert werd de grond uitgediept en ontstond de Slijkvaart, die allengs aan de westzijde werd bebouwd. Later werd eene vaart (de Delftsche Vaart) gegraven om den handel met Delft gemakkelijk te maken, welke vaart aan de westzijde weêr bebouwd werd en de Wagenstraat deed ontstaan. Deze en ook de Zandstraat hadden voornamelijk haar ontstaan te danken aan de zucht naar eene gemakkelijker communicatie tusschen Weenen en Bulgerstein. Het Hof van Weenen schijnt al vroeg gediend te hebben tot een soort van raadhuis; althans er hadden verscheidene lichamen, waaronder ook het hof van Justicie zitting en bevatte dus een aantal gewichtige papieren, die op de oude geschiedenis van Rotterdam betrekking hadden. Deze papieren zijn voor het nageslacht allen verloren gegaan bij de vernieling van het Hof van Weenen in 1426 door den baljuw van Kennemerland, die het in brand stak, in gevolge den last hem door Jacoba van Beijeren gegeven om al de kasteelen harer vijanden in den asch te leggen. Het kasteel Bulgersteijn is het Hof weldra in den ondergang gevolgd, maar dit is vernield door den tand des tijds. Omstreeks 1450 werd het voor het laatst bewoond; wij hebben er eene afbeelding van gezien van het jaar 1473, toen was het niet meer dan een puinhoop.
In de nabijheid van dit kasteel schijnt de bevolking van Rotterdam zich het meest ontwikkeld te hebben; daar bevond zich ook de eerste kerk, toegewijd aan St. Andries, met een kerkhof in den loop der eeuwen het Bombazijnen geheeten. Zij bestond tot in het jaar 1423; men was toen verplicht haar af te breken, nadat zij voor een groot gedeelte was ingestort.
Wij zijn tot heden in onze beschouwing grootendeels aan de noordzijde van de Hoogstraat gebleven, wat ten zuiden daarvan ligt is alles sinds het laatst der 15e eeuw aangespoelde grond. Tot in het begin der 16e eeuw legden de schepen, die van Dort en elders kwamen, achter de Hoogstraat aan, waar zij laadden en losten; om dat gemakkelijk te maken werd er eene houten stelling of steiger geplaatst, die later door vasten grond werd vervangen en nu nog steiger heet. De overbrugging van het water aan den steiger deed in 1557 de groote markt ontstaan, waardoor er allengs meer orde kwam in de aanbouwingen van de verschillende straten en stegen aan de zuidzijde der Markt. Maar 6 jaren later trof de stad een zware ramp. Er ontstond brand in de Molensteeg, die bijna half Rotterdam in de asch legde. 200 huizen, verscheidene poorten en kloosters, 36 schepen, eene menigte koopwaren enz. werden de prooi der vlammen en geheel of grootendeels verwoest. Deze ramp was in zooverre heilzaam in hare gevolgen. dat voortaan de straten meer regelmatig, ofschoon nog steeds in dezelfde onderlinge verdeeling, werden aangelegd en de huizen niet meer zooals vroeger veelal van hout maar van steen en met pannen of schaliën daken werden gebouwd.
Overigens heeft de stad meermalen aan groote rampen blootgestaan; hoeksche en kabeljauwsche oorlogen hebben ook haar veel leeds te weeg gebracht; de zoogenaamde Jonker-Frans'sche oorlog had haar tot middelpunt en bracht haar onheilen toe, die 100 jaren later nog niet hersteld waren.