woordiger verkoos. Den 4 Januari 1834 verscheen hij voor de eerste maal op het spreekgestoelte en den 4 Mei verklaarde hij te zijn onafhankelijke conservatief. De meerderheid der volks-vertegenwoordiging bejegende hem met wantrouwen en gedurende verscheidene jaren hield hij het publiek minder met zijne parlementaire redevoeringen dan met zijne geschriften bezig, die echter niet hetzelfde onthaal vonden als zijne eerste werken.
De Herinneringen van eene reis in het Oosten is somtijds prachtig, dikwijls echter te langdradig en slordig. Het dichtstuk van Jocelijn heeft nog grooter gebreken maar biedt tevens zulke verheven hoedanigheden aan, dat velen daarom de gebreken over het hoofd zien. In den Val eens engels is hij vol van de vreemdste vindingen en ondanks de veelvuldige fouten tegen taal en smaak, herkent men daarin eene zeldzame kracht en de gave om tot het hart te spreken.
Lamartine, bekend als een schitterende redenaar in de Kamer, toonde zich den halstarrigen tegenstander van het huis van Orleans, en in al zijne redevoeringen naderde hij hoe langer hoe meer de radicale partij. In zijne Geschiedenis des Girondijnen plantte hij het vaandel van het republicanisme. Het is onbetwistbaar, dat dit boek door den lierzang, waarmeê hij bijna zonder uitzondering al de mannen viert die eene rol in de eerste revolutie gespeeld hebben, en door de zorg, waarmede hij van hen zoovele verheven figuren maakt, natuurlijk meer als dichter dan als geschiedschrijver, veel bijbracht tot de losbarsting van den volks-vulkaan in Februari 1848, die den Juli-troon verzwolg.
A. de Lamartine. † 28 Februari.
Den 24 Februari van dat jaar, op het beslissend oogenblik was het de Lamartine, die de Kamer der afgevaardigden deed besluiten het voorstel van eene instelling van een regentschap te verwerpen en die zijne collega's naar het stadhuis bracht. Hij werd toen tot lid van de voorloopige regeering benoemd en belast met de portefeuille der buitenlandsche zaken; gedurende eenige dagen was hij de hoop van het land en zijn populariteit was op zijn hoogst, toen men hem moedig op de stoep van het stadhuis het gepeupel zag weerstaan, dat er de roode vlag wilde planten.
Op den 28 Februari des namiddags namelijk, nadat Lamartine reeds tot de honderdduizend mannen meer dan twee uren lang gesproken had kwam er een nieuwe toevoer van ongeveer vierduizend mannen uit de laagste volksklassen: het eigenlijk gepeupel uit de voorstad St. Antoine. Zij droegen eene roode vaan voorop, waren allen gewapend en voerden drie geladene kanonnen mede. Zij verlangden onstuimig de erkenning der roode vaan. Lamartine begaf zich onverschrokken in hun midden en sprak: ‘Uwe vaan beteekent bloed en wij wijzen haar met afschuw af; de driekleur is roemvol door Europa getogen, zij is de onze.’ Deze woorden werden met ontzettend gebrul en gehuil ontvangen en verscheidene schoten werden door de woedende menigte op hem gelost. Lamartine trad nog nader en plaatste zich juist vóór de kanonnen, waar rondom de woestste lieden stonden. - ‘Ontneemt mij het leven, schiet mij te neêr’ riep hij, ‘maar in naam van den almachtigen God wijzen wij uwe vaan met afschuw af.’ Dit schier bovenmenschelijk heldenfeit behielt de zege over het volk; honderden wierpen hunne wapenen weg, drongen zich rondom hem, vormden een bolwerk rond zijn persoon en geleidden hem in triomf naar het stadhuis terug.
Lamartine heeft in die verschrikkelijke revolutie-dagen geheel Frankrijk voor het bloedige van een burgeroorlog en de hoofdstad voor plundering en moord gevrijwaard; als door een tooverroede bedwong hij de revolutionaire hartstochten en hield deze in toom. Hij was in dat tijdstip inderdaad de ware en eenige regent van het land en zijn beroemd manifest dat hij den 4den Maart daarop aan de buitenlandsche mogendheden uitvaardigde, en waarin hij aankondigde dat de republiek den vrede wilde bewaren, verwierf haar de erkenning en hem de erkentelijkheid van geheel Europa. Met deze feiten staat Lamartine in de wereldgeschiedenis als eene schitterende ster, dat het nevelachtig omhulsel zijner gebreken doet verdwijnen.
Lamartine werd door tien departementen tot volksvertegenwoordiger gekozen, maar verbeurde echter gedeeltelijk zijne populariteit door zijn bondgenootschap met Ledru-Rollin. Op den 15en Mei kon hij den inval der vergadering niet beletten en den 24 Juni daarop na in persoon de oproerlingen bestreden te hebben, verliet hij zijn ambt. Bij de verkiezing voor het presidentschap had hij nog geen 8000 stemmen en bij de algemeene verkiezing werd hij niet eens te Parijs of te Macon, eenige maanden later echter te Orleans tot afgevaardigde gekozen.
Daar hij zich niet aan de uitsluitende hartstochten van eene of andere partij wilde verbinden, bleef hij op een afgezonderd standpunt en had slechts een vergeten rol in de openbare zaken tot het einde van 1851. Toen keerde hij naar het private leven terug en trachtte door onvermoeidenarbeid de talrijke bressen in zijn geldelijk fortuin aan te vullen, dat evenwel niet volkomen gelukte. Zijne vrienden richtten zich toen aan het volk on openden in 1858 eene inteekening ten gunste van den grooten dichter. Het keizerlijk gouvernement maakte een einde aan zijne geldelijke verlegenheid door aan het Wetgevend Lichaam voortestellen onder den titel van nationale belooning eene som van fr 500.000, waarvan de intrest hem gedurende zijn leven moest uitgekeerd worden; deze wet werd den 15 April 1862 zonder discussie aangenomen.
Lamartine was de eerste lyrische dichter zijner natie en wellicht zijner eeuw. Men heeft hem tegelijk bij eene duif en een adelaar vergeleken: de duif die met haar zacht gefladder door bloeiende beemden trekt met den olijftak des vredes - den adelaar die stoutmoedig ten hemel stijgt en op hooge ontoegankelijke rotsen in het stralen-gelaat der zon schouwt; maar men mag in dat beeld den nachtegaal niet vergeten, den lieflijksten woudzanger, die in verre valleiën of eenzame bosschen door zijne tonen den wandelaar in zoete stemming brengt.
Eenentwintig jaren na den voor hem roemvollen dag van 28 Februari, toen hij door zijne tooverkracht eene woedende volksmenigte bedwong, stierf Lamartine in zijne villa, een zwitsersch landhuis in het Bois de Boulogne nabij Parijs, na bij uiterste welbeschikking alle openbare eer afgewezen te hebben.
Wij meenden eenige hulde te mogen brengen aan den grootsten dichter van Frankrijk en van deze eeuw, met wiens beginselen wij echter niet altijd kunnen sympathiseeren.