Het stadhuis te Brussel.
Wellicht is er in geen der Europeesche hoofdsteden een plein, waaraan zooveel historische herinneringen verbonden zijn en dat door zulke luisterrijke gebouwen omringd is als de Groote Markt te Brussel. Sinds meer dan vier honderd jaren grepen de gewichtigste gebeurtenissen op die Markt plaats, en stonden niet zelden in verband met het trotsche Stadhuis, waarvan wij de afbeelding geven en eenige bijzonderheden mededeelen zullen. De plakkaten van de Hooge of Stadsregeering, tegen zijne muren aangeplakt of van zijne ‘Puije’ voorgelezen, deden meer dan eens tooneelen van buitengewonen aard op het groote plein ontstaan.
Wie herinnert zich niet oogenblikkelijk op het hooren noemen van de Groote Markt te Brussel het treurige uiteinde van de Graven van Egmond en Hoorne, die daar op een schavot hun leven eindigden. Wien, die een weinig met de geschiedenis van ons Land bekend is, staan niet dadelijk de gebeurtenissen voor den geest, die zich op de Groote Markt ontwikkelden of er hun einde vonden en ten doel hadden de rechten der burgers te grondvesten, te herstellen of uit te breiden? En wie ook denkt niet onmiddellijk aan de feesten van godsdienstigen of wereldlijken aard, die gedurende de middeleeuwen op de Groote Markt gevierd werden en zoo krachtig werkten op het volk, ter bevordering zijner beschaving, ter ontwikkeling zijner burgerdeugd. Ja, konden hier de steenen spreken, zij zouden wellicht in hoofdpunten de geheele geschiedenis van de Zuidelijke Nederlanden en in zeker opzicht ook die van de Noordelijke kunnen mededeelen.
Is er één gebouw, dat hem, die de Groote Markt te Brussel bezoekt bijzonder treft en onmiddellijk aan het verledene herinnert, dan is het op de eerste plaats het prachtige Stadhuis, waarvan men de weerga' evenmin in eenige Europeesche stad aantreft als van het historisch beroemde plein, dat het voor een gedeelte begrenst. Eene nauwkeurige beschrijving er van mag wel overvloedig heeten, daar onze lezers zich op het zien der gravure een volkomen denkbeeld van kunnen vormen. Eenige bijzonderheden zullen evenwel, hopen wij, niet onwelkom zijn.
De bouw van het Stadhuis nam een aanvang in het jaar 1401; het oorspronkelijke plan betrof alleen den toren en het gedeelte, dat men op de gravure ter linkerzijde ziet; aan den bouw van het andere (westelijke) gedeelte begon men eerst in 1444, lang nadat het oostelijke voltooid was. Men ziet al aanstonds dat de toren niet in het midden staat; eene volkslegende wil dat zulks ten gevolge is van een dwaling van den bouwmeester Jan van Ruijsbroek, die zich daarom van het leven zou beroofd hebben. Wat wij zeggen van het oorspronkelijk plan bewijst genoegzaam dat de legende niet op waarheid berust. Het jaar der voltooiing is niet bekend; wij weten alleen dat zij onder de regeering van Karel den Stouten (1467-1477) plaats greep.
Het gebouw, in streng gothischen stijl, bestaat uit een overdekt plateforme, vroeger ‘de Puije’ geheeten, en twee verdiepingen. Het plateforme, in oorspronkelijk gothischen stijl, heeft een boogvormig gewelf, dat op 17 pilaren rust. Tusschen den 11en en 12en bevindt zich de hoofdingang, boven welke zich de colossale toren verheft. De beide verdiepingen hebben 44 vensters, waarvan 26 boogvormig zijn. Tusschen de verdiepingen en tusschen de vensters zijn een ontelbaar aantal nissen, waarin beelden van heilige en beroemde personen prijken. Het westelijke gedeelte is rijker aan nissen, beelden en andere versieringen dan het oostelijke, waaruit blijkt dat men bij de voortzetting van den bouw zich niet aan het oorspronkelijke plan heeft gehouden. Een deftige balustrade omgeeft het hooge, trotsche dak.
Aan de vier hoeken des gebouws verheffen zich achthoekige torentjes niet alleen aan elkander gelijk, maar ook aan die, welke den grooten toren omringen. Deze heeft eene hoogte van 350 voet boven den beganen grond en is een meesterstuk, zoowel ten opzichte van bevalligheid, rank- en sierlijkheid, als van kunst en smaak en zuiverheid van verhoudingen, tot zelfs in de kleinste onderdeelen. Tot even boven het dak is hij vierhoekig, in welk gedeelte hij vier verdiepingen bevat; onderscheiden zich de twee eerste door een bijzonderen rijkdom van ornamentatie, de laatste munten uit door eene edele eenvoudigheid, die ook hare schoonheid heeft. Boven het dak wordt de toren achthoekig en heeft tot aan de pyramide, die hij draagt, drie verdiepingen elk met acht boogvensters en voorzien van eene galerij omgeven met eene ballustrade. Bij iedere verdieping staan aan de hoeken slanke torentjes, die de schoonheid van het geheel verhoogen. Op den top der pyramide rust een steen van 12 voet omvang; deze draagt een verguld koperen bol, die tot voetstuk dient aan een reusachtig standbeeld van den H. Michaël, den patroon der stad. Dit beeld, ruim 18 voet hoog, strekt niet alleen tot versiering van den toren, maar ook tot windwijzer en is zoo gevoelig voor den wind, dat het zelfs eene flauwe koelte aantoont.
Brussel, dat reeds in de 8ste eeuw vermeld wordt te zijn het Bruchsela, een villa der frankische vorsten, had reeds in de 10de eeuw eene kerk aan den aartsengel Michaël gewijd, blijkens een diploma van Otto, van het jaar 966, op de plaats waar thans de prachtige St. Gudulakerk zich verheft.