wijze onder de oogen bracht. Dat schrijven, 't welk in de gewijde letterkunde als een der schoonste modellen van welsprekendheid geboekt staat, eindigt aldus: ‘Welke droefheid voor mij de gedachte dat een keizer tot dusverre een voorbeeld van de grootste godsvrucht zoo schitterend door zijne goedentierendheid, zoo barmhartig jegens de misdadigers zelven zich zóó heeft kunnen vergeten. En hoezeer zou mijne droefheid levendiger zijn, indien uw hart nog lang ongevoelig kan blijven bij den dood zooveler onschuldigen. Uwe goedheid stelde men aan het hoofd van uwe schitterende deugden: De engel der duisternis heeft u dien roem benijdt; herwin dezen, terwijl het nog tijd is. Ik ben gedwongen u te verklaren, dat het mij onmogelijk zou worden het sacrificie op te dragen indien gij dit bijwoonde. Wanneer ik u aldus aanspreek, vorst, volg ik het voorbeeld der propheten; met u door de boetvaardigheid te vernederen, zult gij het voorbeeld der heiligen volgen. Den volgenden Zondag vernam de heilige dat de keizer zich naar de kerk begaf om de Mis bij te wonen. Met een heiligen moed gewapend, plaatste Ambrosius zich in het kerkportaal en riep den keizer toe, toen deze verscheen: ‘Zoudt gij uwe hand, die nog rookt van het bloed, dat gij vergoten hebt, durven uitsteken naar het lichaam van Jesus Christus?’ Theodosius, poogde zich niet te rechtvaardigen maar smeekte om vergiffenis door op het voorbeeld van David te wijzen. ‘Volg hem na, in zijne boetvaardigheid, sprak Ambrosius, gelijk gij hem hebt nagevolgd in zijne zonde!’ De keizer vernederde zich en deed openbare boete; beiden, bisschop en keizer, lieten aan de volgende eeuwen een voorbeeld na, de een van christelijken moed, de ander van christelijke onderwerping,
In 886 werd de kerk van Milaan herbouwd door bisschop Anspertus; ten tweede male werd zij het in 1075 na een hevigen brand en in 1162 deed keizer Frederik I een gedeelte van de kerk afbreken om de Milanezen voor hunne oproerigheid te straffen en hen te beletten van hunne kerk eene vesting te maken.
In de tweede helft der 14e eeuw maakte Jan Galaas Visconti zich meester van Milaan; om zijn doel te bereiken had hij niet geschroomd ijn oom en twee neeven door verraad gevangen te nemen en vervolgens door vergif om het leven te brengen. Een verschrikkelijke en aanhoudende gewetensknaging was hiervoor zijn loon; om rust te verkrijgen deed hij de beloften twee kerken te bouwen, wier schoonheid die van alle kerken der Christenheid zou overtreffen. En hij hield woord; te Milaan bouwde hij eene kerk, die in grootte (doch misschien niet in kostbaarheid) alleen door den St. Pieter te Rome wordt overtroffen; te Pavia stichtte hij een Karthuiser-klooster, het prachtigste klooster der wereld.
De eerste steen van de Kathedraal van Milaan werd gelegd op den 15 Maart 1386. De hertog schonk, behalve eene aanzienlijke som gelds, de marmer groeven van Candoglia, aan het Lago Maggiore gelegen, die een zeer fijn geaderd marmer opleveren, dat met der tijd een voor het oog aangenamen geelachtigen tint aanneemt. Men kent niet met zekerheid den naam van den eersten architect maar gelooft dat het een Duitscher was, Hendrik de Gmünden geheeten, die door den hertog gelast werd de kerk in gothischen trant, toenmaals in Italië weinig bekend, te bouwen. Een tal van architecten, meestal buitenlanders, hebben hun genie ten behoeve van den dom van Milaan uitgeput, terwijl de decoratiën over het algemeen het werk van Italianen zijn, die ongelukkig den luister van het monument eer verminderd dan vermeerderd hebben.
De schatten, door den hertog aangeboden, hoe aanzienlijk ook, waren spoedig uitgeput ten gevolge van den kolossalen omvang en de grootte des gebouws. Het werk vorderde dan ook langzaam en heden, na een tijdsverloop van 482 jaren, moet men bekennen dat de kerk nog niet geheel voltooid is. In het begin dezer eeuw werd er door de fransche regeering nog een som van 3,500,000 franken aan ten koste gelegd. Maar treden wij de kerk binnen, en overtuigen wij ons van hare schoonheid.
Door het prachtige voorportaal gaande, waar men de bronzen deuren ziet, waarmede de H. Ambrosius voor den keizer de kerk sloot, komt men in het middenschip der cathedraal, dat dubbele zijvleugels heeft. In den eersten oogenblik ziet men niets dan een bosch van kolommen, hooge bogen, ontzaglijke gewelven, gekleurde vensterglazen en een geheel bevolking van standbeelden, die, met den rug tegen de kolommen staande, in het geheimzinnig half duister, waarin het heiligdom gehuld is, een zonderlingen blik op den toeschouwer schijnen te werpen. De breedte van het schip en zijne lengte, eindigende in het prachtige hoogkoor, de vier zijbeuken met hunne kapellen, monumenten en grafsteden, de beeldhouwwerken zonder tal, overal door de kerk verspreid, de schoone muurschilderingen, alles draagt een majestueus karakter. De stof op zich zelve, waaruit alles is vervaardigd, is van onschatbare waarde; men ziet niets dan geelachtig wit marmer; de muren, de kolommen, de gewelven, de vloer, de standbeelden, het dak, alles is uit dien heerlijken en kostbaren steen gezaagd en gebeiteld; hout vindt men in den milaneeschen dom niet. Maar even kostbaar als de stof is, zijn de verschillende deelen der kerk om den ontzaglijken arbeid, dien men er aan besteed heeft. Men heeft berekend dat de nissen, de kolom- en torentoppen, de kapiteelen enz. 7000 standbeelden kunnen bevatten, waarvan er 3000 geplaatst zijn.
Wanneer men van de verwondering waarin men door de wonderlijke verzameling van kunst, marmer en goud is gebracht, eenigzins bekomen is, dan beschouwt men met verrukking de bijzondere deelen. De kerk heeft den vorm van een latijnsch kruis, het schip eene lengte van 150, bij eene breedte van 58 en een hoogte tot het gewelf van 47 ellen. De naald op den dom is 110 ellen hoog. De beuken worden van elkander gescheiden door 52 achthoekige pilaren, die op iedere lijn een nis met een beeld hebben. De kapiteelen dier pilaren zijn bewonderingswaardig door de verscheidenheid der teekeningen en den rijkdom der ornamenten. De schilderingen van het gewelf mogen op zich zelven schoon genoemd worden, doch hare rijkdom van kleuren en verscheidenheid van tafereelen ontneemt te veel aan den machtigen indruk van het gothische geheel. De marmeren vloer is in verschillende vakken van onderscheiden kleur en draagt aan den ingang der kerk een meridiaan, in 1786 door de sterrekundigen van het observatorium van Brera getrokken. De altaren zijn allen van verschillend gekleurd marmer, geteekend door den beroemden Pellegrini op last van den H. Karel Barromeus. Door dezen kunstenaar werd ook de gevel der kerk voltooid, maar, om aan zijne landgenooten te behagen, in den stijl der renaissance. Het moet verwondering baren, dat zulk een groot man niet inzag welke fout hij daardoor bedreef, hoe hij door zijn werk het grootsche en schoone der gotische lijnen brak en van het eerste kunststuk der wereld een tweeslachtig monument maakte. Er brak dan ook een levendige strijd los, waarin de voorstanders der gothiek de overwinning behaalden, want in 1790 werd besloten den gevel zooveel mogelijk te veranderen, met behoud van Pellegrinis' versierselen.
Onder de standbeelden bekleedt dat van den H. Bartholomeus als kunststuk eene eerste plaats. Men weet dat de Apostel om de belijdenis van de leer des Evangelies levend gevild werd. In zoodanigen toestand heeft hem de beeldhouwer voorgesteld. Alle ware kunstenaars hebben het beeld bewonderd maar tevens beweerd dat het beter zijne plaats zou innemen op een ontleedkundig museum dan in eene kerk, waar alles tot godsvrucht en ingetogenheid moet opwekken.
Onder den dom staan twee preêkstoelen met platen van verguld of verzilverd koper belegd en met bas-reliefs versierd; zij worden gedragen door vier cariatiden (draagbeelden) voorstellende de vier Kerkvaders en de vier Evangelisten. Verder zijn bezienswaardig de doopvont, een sarcophaag van porfier, die eertijds het graf was van eenen heilige en thans door vier marmeren kolommen met gesneden bronzen kapiteelen omringd is.
Maar de kostbaarste schat, en die alles overtreft wat de sacristij bevat, is het lichaam van den H. Karel Barromeus. Uit eene beroemde familie gesproten, verachtte de heilige reeds in zijne jeugd alle wereldsche eer, waarop hij door zijne geboorte kon aanspraak maken en trad in de rij van de bedienaren der kerk. De eerbewijzingen, die hij ontvluchtte, zochten hem op. Zijn oom van moederszijde, Paus Pius IV, benoemde hem, 22 jaren oud, tot kardinaal-aartsbisschop van Milaan. De jonge kardinaal gaf aan allen het voorbeeld van een strengen levenswandel en van de verhevenste deugden. Het volk van Milaan heeft niet vergeten wat hij deed tijdens de pest, die langen tijd de stad en haren verren omtrek verwoestte; zonder zijn leven te ontzien, trad hij de woningen der pestzieken binnen, verleende hun geestelijken en lichamelijken bijstand en verkocht alles wat hij had tot zelfs zijn huisraad om de ongelukkigen te kunnen helpen. Met een koord om den hals en het kruis in de hand trok hij in processie met zijne priesters door de straten, waar hoopen van lijken en zieken den weg versperden, en offerde zich aan God op voor de zonden van zijn volk. Hij stierf in 1584 in den ouderdom van 47 jaren en werd reeds in 1610 heilig verklaard.
Het lichaam van den heilige rust in eene onderaardsche kapel aan den ingang van het koor; eene opening in de vloer door eene ballustrade omgeven, veroorlooft den geloovigen het te vereeren zonder in de kapel te behoeven neêr te dalen. Deze kapel is versierd met bas-reliefs van gesneden zilver, die door acht zilveren beelden gedragen worden. Het graf is eveneens van zilver en met kostbare edelgesteenten versierd. De heilige ligt in zijn bisschoppelijk gewaad, en zijn hoofd, dat den mijter draagt, rust op een gouden kussen. Zijn versteend gelaat heeft het kenmerk van majesteit behouden, benevens de uitdrukking van de zoete en doordringende goedheid en de engelachtige godsvrucht waarmede hij zich gedurende zijn leven aller liefde en hoogachting verwierf. De laatste gedachte zijns levens staat op zijne trekken te lezen, en de dood, die verstijvende, heeft er voor altijd het merk van geloof en liefde op gedrukt, waardoor de Heilige zich een plaats in den hemel verwierf.
De sacristij bevat twee zilveren standbeelden met edelgesteenten verrijkt, van den H.H. Ambrosius en Karel Barromeus, busten van hetzelfde metaal, relikwiekasten, kelken en kruisen van massief goud, een patena van onmetelijke waarde door Benvenuto Cellini gesneden, een ivoren kelk uit de 16e, een evangelie uit de 9e eeuw, en een menigte anderen niet minder kostbare voorwerpen.
Na de kerk bewonderd te hebben, beklimt de reiziger gewoonlijk den trap, die naar de terrassen van den Dom voert. Zijne onmiddellijke en meer verwijderde omgeving doen hem van verbazing als aan den grond genageld staan. Hij bevindt zich te midden van een bosch van torens of torentjes, die den vorm hebben van naalden of pyramiden en allen groote of kleine standbeelden dragen. Op den top van den 100 el hoogen domtoren prijkt het verguld koperen, 13 voet hooge beeld van de H. Maagd door een ontelbaar getal van engelen, martelaren, belijders, oudvaders enz. omgeven. Het schouwspel is inderdaad betooverend, en is het oog eindelijk vermoeid van het marmer, de standbeelden, de torens, de tot in het oneindige afwisselende beeldhouwwerken, dan werpt men den blik naar de horizont en doet dien met welgevallen dwalen over de lombardijsche vlakte. Ten noorden ziet men tegen den horizon de hooge kruinen van den Mont Cenis, Mont Rose, den Simplon en St. Gothard met eeuwige sneeuw bedekt; ten zuiden de lange keten der Apennijnen, die zich naar Rome spoeden; ten oosten en westen de vruchtbare vlakten van Lodesan en Cremaske: en dat groote oppervlak is bezaaid met steden en dorpen, waaruit zich tallooze torenspitsen verheffen, met akkers en bosschen, vonkelend van goud en groen, doorsneden met rivieren en kanalen. Voeg bij dat heerlijk schouwspel de historische herinneringen, die het opwekt. Langs die beemden en velden, door die bergpassen ziet men in den geest de verschillende volkeren elkander opvolgen; Romeinen, Carthagers, Galliërs, Barbaren uit alle hoeken van het noorden, Lombarden, Duitschers, Franschen en Spanjaarden zijn allen langs Milaan voortgetrokken naar Rome, het geheimzinnige middelpunt der maatschappij. En de reiziger, mijmerend het terras verlatend, mompelt: zij allen zijn voorbijgegaan, maar Rome's Koning, Rome's Paus-Koning leeft nog altijd en zal leven tot aan het einde der tijden.