Dwars door de drommen heen van Uwe en Christus' haatren.
Waar Gij verschijnt, daar spiegelt glansrijk op de waatren
Het zevenkleurig licht van 's Hemels Vredeboog,
Afstralend op Gods Volk van uit Uw Vaderoog.
Ziedaar de leiding van den grooten Albeheerder,
Die U naar 't Altaar riep, ten strijde, doch niet eerder
Dan na een Zendlingstogt naar Chili's gloeijend strand,
Waar, sinds drie eeuwen, Christus' Standaard werd geplant
En moest bevestigd, door de aan Hem ontleende krachten,
Terwijl Spoleto en straks Imola U wachtten,
In 't Aartsbisschoplijk werk, tot, eindlijk, 't Purperkleed
Der Kardinalen U omgord werd. - Slaggereed,
Daar stelt Ge U voor Gods Troon en tot zijn Albeschikking,
Zachtmoedig, needrig, maar voor moed- of wilsverwrikking
Onvatbaar, waar het geldt de Roeping van omhoog.
Gij waakt op Sions tin, en, wie de knie ook boog
Voor 't outer van den Baal, Uw geest, in God geheiligd,
Wijst steeds naar 't éénig spoor, dat voor verdwalen veiligt;
En, klinkt Uw Herdersstem reeds drie-en-twintig jaar,
Toch is de sluitpaal van Uw werkkring nog niet daar,
Maar zal dra 't Vatikaan de Orakeltaal doen hooren,
Die van Uw lippen vloeit, en 't luchtruim zal doorboren,
Wáár schepslen wonen, heel het aardrijk overspreid,
En wien Gij 't Woord vertolkt der hoogste zaligheid.
Dat is 't wat de Englen Gods U heden Luid verkonden,
Aan 't Gouden-Feest-Altaar, waarop Gij voor de zonden,
Aan God en U gepleegd, 't verzoenend Offer brengt,
Het Brood der smarte breekt, den Kelk des lijdens plengt,
Den wierook stijgen doet, bij 't harpgeruisch der psalmen,
Daar de Onbevlekte Maagd U 's Hemels vredepalmen
Als Winnaar aanbiedt, in Uw schoonste levensuur,
Dat voor 't heelal getuigt van 't godlijk Albestuur.
Heel de aard knielt met U meê, heel de aard vermengt haar beden
Met die Uw harte slaakt. - ô Stond van zaligheden,
Der wereld onbekend, maar slechts voor 't vroom gemoed
Genietbaar, in 't volop van 's Hemels overvloed!
Wat zamenschaakling van onsterflijke gedachten,
Beneden en omhoog, door alle Godsgeslachten
Van thans en vroeger, alle de eeuwen door, gevormd.
't Zal Vrede zijn op aard, de Hel heeft uitgestormd.
De Goede Herder drijft geheel zijn kudde zamen,
In Naam des Vaders, Zoons en Heilgen Geestes. - Amen.
Ja, het is waar, heel de aarde knielt met den Opperpriester, heel de aarde vermengt hare beden met den Goeden Herder, die in naam der H. Drievuldigheid over zijne kudde waakt, en wij mogen er bijvoegen: heel de aarde heeft het oog op den Paus-Koning gevestigd; want het is van dien verheven wachter op Sion dat men, door Gods hulp, nog heil verwacht voor Godsdienst en zeden, voor orde en recht, die zoo schandelijk belaagd worden door hen, die zich de kinderen dezer eeuw noemen.
Toen vijftig jaren geleden de verheven jubilaris zijne priesterwijding ontving, herademde Europa van een zwaren en hardnekkigen strijd, die uit de beginselen van 89 geboren, met die beginselen voortgezet was, tot dat God sprak: tot hiertoe en niet verder. Napoleon I had wel de revolutie beteugeld, doch alleen om zich van haar dienaar tot haar heer te maken; hij heeft nooit de beginselen van 89 verzaakt, maar ze slechts gewijzigd voor zoover zij aan zijne staatkundige plannen dienstbaar konden zijn. Had de revolutie in plaats van den keizer over het alom overwinnende fransche leger te bevelen gehad, zij zou overal de tronen verbrijzeld hebben; Napoleon bepaalde zich tot het verdrijven der koningen en regeerende vorsten, doch alleen om anderen voor hen in de plaats te stellen, van wie hij slaafsche gehoorzaaamheid kon verwachten. Hij vernietigde overal de bestaande wetten om ze door die van zijn eigen maaksel te doen vervangen, en toen hij schier geheel Europa aan zijne voeten gekromd zag, waagde hij het ook de handen aan het gezag der Kerk te slaan.
Hier werd echter aan den hoogmoed en den eigenwaan van den gekroond en revolutionair door de goddelijke Voorzienigheid paal en perk gesteld. Het is bekend dat de onverschrokken Pius VII zegevierend naar zijne staten terugkeerde op hetzelfde oogenblik dat Napoleon in ballingschap ging. Nog eens stak laatstgenoemde het hoofd op, en zijn naam, aan zoovele roemrijke veldslagen verbonden, was voldoende om andermaal een machtig leger op de been te brengen, doch het oude Europa begreep dat het hier om een strijd op leven en dood te doen was, het stond als één man op, knielde in ootmoed voor den Heer der legerscharen neêr en verbrak voor goed de ketenen, die in 1789 gesmeed waren.
Hartelijker jubeltonen als toen door gansch Europa cprezen zijn zelden gehoord; Frankrijk zelfs nam daaraan deel, want of het ook al rijk was aan gedenkzuilen en veroverde banieren, aan aardsche glorie en roem, het had maar al te zeer gevoeld dat er geen waar geluk bestaat buiten God, dat de zegen des hemels niet kleeft aan den wapenroem, die verkregen was met verkrachting der goddelijke en menschelijke rechten.
Er volgde nu een tijdperk van verademing en rust. De wettige vorsten keerden naar hunne tronen, de afgematte krijgslieden naar hunne haardsteden terug en de landman wiedde het onkruid uit zijne verwoeste velden, opdat het zaad onvermengd zou kunnen opschieten.
Hadden de regeeringen dit ook maar gedaan!
In dat tijdperk begon Pius IX zijne priesterlijke loopbaan, waarvan thans door de gansche Christenheid het gouden jubelfeest wordt gevierd. Het was toen niet te voorzien dat Europa zoo spoedig de ware oorzaak zou miskennen van de rampen die het aan den rand des verderfs hadden gebracht. Er werd wel van een eeuwigen vrede gesproken, er werden wel tractaten door de vorsten gesloten om den vrede mogelijk te maken en men zorgde wel dat Napoleon aan eene rots gekluisterd werd, doch het voorbeeld van den landman werd over het hoofd gezien. Napoleon, eerst de uitvoerder der revolutie, later de geïncarneerde revolutie zelf, had in de veroverde Staten, bij sommige nuttige instellingen en verbeteringen, overal het zaad der beginselen van 89 gestrooid en het had tot aan zijn val hier en daar maar al te zeer wortel geschoten. In plaats van nu, zoo als de landman, dat onkruid uit te roeien, liet men het, uit menschelijke berekeningen en met miskenning van zijn waren oorsprong, staan en vergenoegde zich met zich eigenaar van den grond te noemen. Met andere woorden, de regeeringen ruimden de puinhopen der revolutie niet weg, maar trokken op die puinhopen het gebouw op waarvan zij een eeuwigen vrede verwachtten.
IJdele poging!
Het onkruid verstikte het goede zaad, de tronen wankelden weldra weder, omdat zij den waren grondslag mistten, en toen Pius IX door God geroepen werd om het ambt van Opperherder te bekleeden, vond hij eene wereld die ondermijnd was door de verderfelijke beginselen die in 1789 gedecreteerd en door de revolutie en door Napoleon I verspreid waren. Het was daarom dat hij met tranen in de oogen uitriep: ‘Hier ben ik, Heer, uw onwaardige dienstknecht, uw wil geschiede!’ hij gevoelde zeer goed dat hij den eersten stap ging doen op den lijdensweg, die hem werd aangewezen.
Sedert dat plechtige oogenblik zijn drieentwintig jaren voorbij gegaan. Wij zullen geene melding maken van de stormen die Pius IX getroffen hebben, zij zijn ons allen bekend. Hij heeft zich vervolgd gezien door een anderen Napoleon, hij heeft het zaad zien opschieten dat men niet heeft willen uitroeien, ofschoon men er de bittere vruchten van had gegeten, hij heeft met de beginselen van 89 andermaal de goddelijke en menschelijke wetten zien verkrachten, hij is, even als zijn voorganger Pius VII, het slachtoffer der revolutie geworden, doch hij heeft nooit opgehouden uit te roepen: hier ben ik Heer, uw wil geschiede! De onvermoeide wachter op Sion trotseerde altijd met opgeheven hoofd de stormen die hem bedreigden; nooit heeft men hem zien wankelen, nooit heeft men hem kleinmoedig zien worden, en de kalmte die in zijn gemoed heerscht doet zijn gelaat schier van bovenaardschen luister schitteren. Even als de eik door de stormen vaster wortelt, schijnt ook Pius IX door de stormen des ongeloofs, die hem belagen, in krachten toe te nemen en wanneer zij die met hem de moeilijkheden en gevaren deelen, soms voor een oogenblik door angst worden aangegrepen, roept hij hun met zijn onvergelijkelijken glimlach op het gelaat toe: ‘O gij kleingeloovigen!’