ontstaan, die voor het begrip van vele menschen aan het bovennatuurlijke zouden grenzen.
Wij zullen zijn ontstaan niet nagaan: herinner u slechts wat ge op de school, in uwe eerste natuurkundige lessen hebt geleerd. De zon putte gisteren de aarde uit, dampen stegen opwaarts en zweefden in de lucht, tot dat de zoele nacht ze deed dalen en dien parel - maar heerlijker in glans en kleur dan een edelgesteente - aan het bloemblad hing.
Schudt dat kleine wonder niet af, laat het ons eerst wat nader beschouwen met het microscoop: 't is eene wijde zee met duizende diertjes, die reeds daarin zijn ontloken en getuigen van de eindeloosheid des Scheppers, die tot in het diepste diep zijne wonderen verborgen heeft, en voor welker begrip de menschelijke geest nooit scherpzichtig genoeg zijn zal.
Van waar komt die zee met levende wezens? Is het niet een klaar bewijs, zegt de moderne wijsgeer, dat er eene plotselinge wording in de natuur bestaat, eene zelfschepping daar waar niets was, en indien zulks op te merken is in de dierlijke wereld, waarom zou dan dit in de menschelijke wereld het geval niet zijn?
Neen, neen; die wezens bestonden en hebben in hunne sfeer voortgeteeld, zoo als die welke gij nu, vergroot, in den droppel opmerkt; zij werden door een almachtigen wil in het wezen geroepen zoo als gij, zoo als ik, en voltrekken in hunnen kring eene, voor de wetenschap nog niet gansch begrijpelijke bestemming. God is nog altijd dáár, en uwe redeneering heeft Hem nog niet van zijnen troon gebonsd!
De droppel is gevallen en dringt nu tot aan den wortel der plant; hij is de milde bron waaruit zij haar levenssappen zuigt Hij doorloopt de plant, voedt en versterkt haar, doet haar prachtige bloemen en saprijke vruchten voortbrengen.
Doch neen! de nevel is onder de koesterende zonnestraal, opgestegen en nu drijft de waterdrop in wolken boven ons hoofd, hoog in de blauwe luchtzee.
Slaat gij nooit, gij beursdraver, een aandachtig oog op de wolken? Gij schudt ‘neen,’ tenzij om te zien of gij geen regenscherm noodig hebt als gij ter Beurze snelt; want uit de wolken, denkt ge, valt voor u toch geen goud!
Welnu, slaat ze somtijds gade en gij zult er, bij diep nadenken, in lezen gelijk in een open boek; gij zult de wonderlijke vormen, de prachtige tinten en kleuren, onnavolgbaar voor het penseel, nu het dreigend gepakte, dan het sylphachtige gadeslaan, en als de wolk, door den wind voortgedreven, door de vlakte der hemelen snijdt, volgt haar dan in gedachte.
Waar drijft zij, waar drijft uw waterdroppel, heen?
Verre over bergen en dalen, over zeëen en meiren wellicht, naar het brandende land, waar de grond snakt naar eene teug nats; waar de bewoner sedert lang naar den koperen hemel ziet of er niet een neveltje opdammert; zij drijft misschien naar de Sahara, om er de Oasen, paradijzen na een brandenden dag, te verkwikken en te gaan rusten op de onbewogen dadelpalmen.
Weldoende regendrop, die de aarde verfrischt, den plantengroei opbeurt, den oogst redt, den hongersnood afweert - regendrop, kostbaarder dan goud, dan diamant!
Ofwel de nevel wordt tot in hoogere, tot in koudere sferen gedreven en daar, tot dons of soms tot steen versteven, stuift hij als sneeuw, slaat hij als hagel naar beneden, en de weldoende regendrop van gisteren is, als hagel, een vernielende en verpletterende verwoester voor den armen landbouwer geworden.
Zelfs als hij in sneeuw, schijnbaar onschuldig, den top der bergen kroont, beglansd door het vurige en vinnige avond- en morgenrood, wordt die waterdrop soms een vijand aan welken niets weêrstand biedt.
De lawienen dempen als het ware de rustige valleiën, smeltend doen zij de stroomen zwellen, breken de dijken, overrompelen onze vlakten, ontnemen ons onze kinderen, onze bezittingen, onze have en erf. Wat eindelooze verwoesting die nietige nevel, die nietige waterdrop, welken de vinger van een kind kon wegknippen, aanbrengt!
Aan de oostzijde van den St. Gothard, achter Muschelborn, waar de onbeklimbare Firnen zich uitstrekken, daar smelt de korrelachtige sneeuw - die drop van vroeger - allengs en zijpelt, en druppelt, en vloeit door de scheuren en spleten der rotsen en die ontelbare straaltjes vereenigen zich langs onnaspeurbare wegen in het Rheinwaldthal, om den oorsprong te zijn van een der schoonste stroomen der wereld, van den Rhijn: die ‘grootvorst van Europa's stroomen’ zingt de dichter.
Ofwel, wie zegt u dat die drop, altijd voortgedreven, niet eens deel maakt van een dier duizelig hooge watervallen, zoo als die welke gij op deze voor de Illustratie bestemde gravure ziet, en hij getuige is van een drama - die menschen, op een duizenden voeten hoog neêrgeslingerd vlot! - hetwelk wij wel eens in een volgend nummer, en op eene geschikter plaats dan in deze fantaisie, zouden kunnen vertellen.
Ofwel de nevel, waarin de waterdrop besloten zit, werd verder en verder gedragen tot in het barre noorden en daar vormt hij die doode, die ijzingwekkende natuur, maar niet ontbloot van woeste grootheid: hemelhooge ijstorens, tinnen en spitsen, wonderlijke gewelven en gangen, glinsterend en fonkelend in den winter-zonneschijn; hier tintelend van blauwe, groene en gele weêrspiegelingen, daar helder als Boheemsch kristal, ginder dof en somber als rotsblokken.
En daar zal die droppel gevangen blijven, tot dat er een van die mysterieuse warme golfstroomen in de zee, uit het zuiden komt opdagen, om het ijs te lossen en den gesmolten droppel weêr in de wijde zee te slingeren, hem andermaal in de lucht te verheffen en zijne eeuwige en vaak zoo onbegrepene werking te hernemen. Duizelige vaart, die den mensch met al zijnen trotschen en verwaanden geest niet volgen kan.
Doch, gij vraagt naar andere wonderen, gij, die in onzen sceptischen tijd aan niets meer zoudt willen gelooven: de parel, welke gij met handenvol goud betaalt, om in de kringen der grooten te schitteren, om diensten, vriendschap of liefde te beloonen, om uwe ijdelheid te streelen en den naijver van anderen op te wekken - deze parel is een regendrop, die in eene schelp versteende, gekristalliseerd werd, en
Devient perle bientôt, et la main du plongeur
La délivre de l'onde et de sa prison noire,
Et depuis on l'a vue éclatante de gloire
Sur la couronne d'or d'un puissant empereur.
‘Dat is van Lachambeaudie!’
‘Ja, maar die de parel uit den zak van Addison heeft weggegoocheld.’
Nu 't zij zoo. - Ziet gij dien kleurrijken regenboog, een der prachtigste natuurwonderen welke zich voor 's menschen oog kunnen opdoen? 't Is de speling van het zonlicht in den waterdrop en welke hij met millioenen andere droppels te weeg brengt.
Herinnert gij u, de prachtige gravure die, voor eenige weken, door de Belgische Illustratie werd meêgedeeld: de spoken op de Broeken? Een natuurverschijnsel op de toppen van het gebergte, dat dezen met schrik en ontzetting, genen met bewondering treft. Welnu, de waterdrop, dien gij zoo even aan het puntje van het bloemblad zaagt hangen, heeft wellicht reeds eens tot die spookvertooning bijgedragen, of zal, wie weet! eens eene rol daarin spelen.
Op welke wijze? vraagt gij ons, nieuwsgierig geworden. Herlees het aangewezen artikel.
Als het schoone jaargetij u aanlokt om vreemde landen te gaan bezoeken; als gij op de toppen der bergen klimt, over de gletschers schuift, in de valleien en eindelijk tot in de mysterieuse ingewanden der aarde afdaalt - overal vindt gij den regendrop onder verschillende vormen.
In het diep der aarde, zeggen wij; want vormt hij perels in de schelp der zee, hij vormt cristallisatiën in de grotten, tot welke hij langs onmerkbare spleten en voegen is doorgedrongen.
Indien gij eene dier grotten bezocht hebt, wordt er de herinnering niet meer van uitgewischt: stalactieten of gewelfdropsteenen hangen in elegante vormen van het gewelf naar beneden, en van den grond schieten de stalagmieten, de bodemdropsteenen, in even wonderlijke vormen op, en dat alles wordt op de meest phantastische wijze gekleurd door het licht der fakkels uwer geleiders.
Eindigt hier het leven van den waterdrop? Wie durft dit bepaald beslissen.
Doch er is eene andere baan, welke de waterdrop kan volgen, namelijk die der nijverheid. Opgevangen door de menschelijke hand, in den stoomketel geworpen, door het vuur verdampt, verkleint bij de wereld zoo wel te water als te land, ontlast dat kleine, nietige ding, den mensch grootendeels van den zwaren arbeid, en bekomt eene kracht die ons oppervlakkig denkbeeld te boven gaat.
Schier alle nijverheden gaan met stoom, en mijn waterdrop is de oorzaak dat, in de nijverheid, de opbrengst verduizendvoudigd is; hij speelt zijne rol in het maken der nietige speld, der fijn gepolijste naald, gelijk in het voortbrengen der ijzeren reuzengevaarten van allen vorm.
Wordt een voorwerp nog niet ten eenemale door de stoomkracht voortgebracht, dan wordt het toch gedeeltelijk dáárdoor volledigd, of de eerst noodwendige stof voor dezelve bereid.
Nietig dropje, dat vroeger alleen zijne mysterieuse rol in de natuur en in het huiselijk leven vervulde, en nadat James Watt uwe kracht had ondekt, de reusachtigste wonderen voortbrengt!...
Indien gij dus nog een waterdrop wegknipt, denk dan aan eene weld van grootheid; wanneer gij eene speld neêrwerpt, denk dat dit eine ding schier honderd twintig à honderd vijftig maal door de handen gaat; dat...
‘Daarover later... viel mijne vrouw in, die zich middelerwijl onafgebroken met het prozaïsche kousenmazen bezig hield, maar met den geest in de sfeer der poëzie scheen te drijven.
Welnu, nog eens, wij denken niet genoeg aan die duizende kleinigheden welke ons omringen, en echter zou het onderzoek ons minder trotsch, minder verwaand doen zijn. Het zou ons leeren wat nietig stofje de mensch is in die onmeetlijkheid en hoe dwaas het is geene scheppende hand in dit alles te ontdekken. Neen, neen! de rustelooze wenteling van dien kleinen drop, zijne wording, hervormiug en terugkeer tot zijn primitieven staat, dat alléén wijst eene orde aan die niet aan het toeval kan worden toe geweten. Ware wetenschap, wezenlijk onderzoek, leidt tot een hooger begrip der Godheid.’
‘Gij hebt gelijk; doch het waarom en daarom van al die wonderen... Help het volk onderzoeken.’
‘Dat is het werk der wetenschap; ik ben slechts dichter. Ik zie en bewonder eigenlijk slechts. Jammer, dat de mannen der wetenschap altijd te geleerd willen zijn, of liever te veel willen uitleggen, en juist daar door worden zij duister en leggen niets uit en maken de studie dor en vervelend. Populaire of volksboeken kennen wij schier nog niet, al wordt er dan ook, in onzen tijd, met stoom aan de zoogezegde volksletterkunde gewerkt.
De dichter doet de schoonheden beminnen, wekt de liefde in het hart op, en daar waar de warmte der liefde bestaat, ontluikt welhaast het onderzoek en de studie. De dichter is als de oude mythologische Aurora: met hare rozen vingeren ontsluit zij de poorten van het Oosten, en het icht stroomt welhaast helder over het prachtige halfrond...
Yours.