Kronijk der Maand.
Antwerpen heeft eene belangrijke plechtigheid beleefd: dezer dagen werd daar, in den koninklijken schouwburg, het oratorio - zeer oneigenaardig gezegd - van den heer Peter Benoit uitgevoerd.
Het werk draagt voor titel de Schelde.
Een vlaamsche oratorio! Dat is voorwaar iets wat men, tien jaren geleden, niet zou durven droomen; maar ook, er bestond nog geen Benoit, de schepper der vlaamsche muziekschool.
De Schelde - wij spreken van het libretto, - heeft den componist heerlijk geïnspireerd; doch het dichtstuk zelve heeft weinig om het lijf.
Het bevat overigens toestanden, welke eene eerlijke dochter niet lezen zal zonder te blozen.
Dat heet men in onzen tijd ‘realism.’
Doch wat de muziek betreft. deze is zoo grootsch, zoo verheven; zij kenmerkt zoo krachtig den meester, dat wij in Benoit eene muzikale beroemdheid te meer tellen.
Recht wonderlijk! al onze voorname toondichters, op dit oogenblik, zijn Vlamingen en meestal kinderen uit den burgerstand, even als Peter Benoit, Gevaerd, Miry, van den Eede, Limnander, Grisar en anderen.
De meesten van dezen wijden zich, om reden van het grondbegin, aan de vlaamsche toonzetting en zij vinden voor de uitvoering hunner werken, elementen welke in de fransch-sprekende gewesten niet zouden gevonden worden.
En toch beweerde men in de Kamer, dat wij in beschaving, beneden den waal staan!
De Schelde is uitgevoerd in het verfranschte Brussel, waar men de taal des volks sedert lang dood durfde verklaren, en men heeft er het Wilhelmus-lied, dat de componist er met een schitterend talent ingelascht heeft, toegejuicht gelijk te Antwerpen, gelijk het zal toegejuicht worden te Gent.
En echter wat al tegenkanting zal die moedige kamper voor het vlaamsche grondbegin, hier nog ontmoeten!
België lijdt heel sterk aan de ziekte, aan welke Frederik de Groote laboreerde: wat duitsch was, kon bij dien verfranschten rijmelaar niet in aanmerking komen.
Immers toen Mara te Berlijn kwam en men den gekroonden filosoof van haar als zangeres sprak, antwoordde hij met minachting: bas, c'est une allemande, ce cera mauvais.
Toen Sire haar eindelijk eens de moeilijkste stukken, en dit op het eerste gezicht, hoorde zingen, moest hij bekennen: je n'aurais jamais attendu cela d'une Allemande.
Benoit's talent is dikwijls in het eerste geval, en wordt het gekend, dan zal het tweede onvermijdelijk zijn.
Het aanstaande Nederlandsch letterkundig congres, wordt, zoo als men weet, te Leuven gehouden, in de stad van het Alma Mater. De eerevoorzitter van die nederduitsche plechtigheid is.... de heer Peemans, burgemeester der stad, die, heeft hij een besluit ter kennis zijner onderhoorigen te brengen, immer de fransche taal bezigt. 't Zal wonderlijk klinken als die eerevoorzitter den lof der landtaal zal uitbazuinen!
Te Luik, in het hartje van het Waalsche land; in dat gewest hetwelk zich vóór, in en na 1830, dikwijls zoo boosaardig, tegen de nederduitschsche taal verzette - te Luik, heeft zich een vlaamsche studenten-genootschap gevormd en een ander gezelschap heeft er de nederduitsche voordrachten ingehuldigd.
Hij zou vreemd op zien, die Koning Willem - indien hij nog leefde!
Zullen die wakkere mannen in de pogingen gelukken, die een man van geest en hart, lang voor hen beproefde: professor Kinker, welke te Luik tot eenen kansel aan de Hoogeschool beroepen werd en met een warm hart derwaarts ging. Zijne vrienden van het IJ, te Amsterdam, toezingende:
'k Zal daar vlijtig gaan verkonden,
Wat me, in proza of in dicht,
Hier vereenigd, daar gebrokkeld,
Op het woelig harte ligt.
'k Zal er, hoe men er moog' smalen
Wat men afkeure of bedill',
Onzen rijken noordschen tongval
Kennen doen aan wie maar wil....
Henegouwen, Luik en Namen,
Waar men zelfs het vlaamsch niet kent,
Zal men hollandsch hooren spreken
Van het een naar 't ander end
't Zal van alle kanten wezen:
‘Vrind, hoe vaar je?......’
Het onbroederlijk geweerschot is het antwoord der Luikenaars op de vriendelijke vraag van Kinker geweest.
Wat nu ook de uitslag zij, die pogingen zullen toch den vaderlandschen vlaamschen geest der 25.000 Vlamingen wakker houden, die zich in dat deel des lands bevinden.
Onze anti-katholieke geleerden hadden weêr een middeltje gevonden, om met gebalde vuist tegen de Kerk uit te varen een haar van onverdraagzaamheid, wreedheid, onmenschelijkheid zelfs, te beschuldigen.
De heer Bergenroth, de geleerde en voor sommigen onfeilbare Bergenroth. had te Siamancas brieven ontdekt door Johanna de Zinnelooze, geschreven, welke bewezen dat de vorstin niet aan zinneloosheid leed; maar wel.... der ketterij was toegedaan.
De heer Altmeijer, die nooit ten achter blijft als er een lans tegen de Kerk moet gebroken worden, sprong op de bres: de doctrinaire pen volgde; de storm berstte los.
De Kerk.... ja, wat is de Kerk al niet - in onze dagen! de boosaardigste stiefmoeder is, volgens onze moderne geleerden, nog beter dan zij.
Karel V was een onnatuurlijke, een hardvochtige zoon, wiens hart van steen moet geweest zijn, dewijl het lezen van de brieven zijner moeder, de moderne geleerden, drie honderd jaar nadat zij geschreven werden, heeft doen weenen als kinderen!
Jammer, dat die mijn, welke men had aangezegd, gelijk zoovele andere niet behoorlijk is kunnen springen!
De rijksarchivist Gachard heeft dezer dagen in de zitting der Academie, gansch dat getimmerte in duigen geblazen.
Vooreerst blijkt uit de publicatie der door den heer Bergenroth gevonden stukken niet, dat Johanna de Zinnelooze aan ketterij werd schuldig geacht.
Nog minder blijkt hieruit dat zij in het paleis van Tordesillas, om laatstgemelde reden, werd opgesloten.
Nog veel minder vindt men er bewijzen in, dat Karel V een slechte, een onteerende zoon voor zijne moeder is geweest.
Meer dan dat: de beschuldiging jegens dien vorst gericht, dat hij zijne moeder slechts ééns in haar ongeluk was gaan bezoeken, heeft evenmin schijn van waarheid.
De heer Gachard haalt integendeel een aantal datums aan, op welke de vorst zijne moeder bezocht, en hij bewees haar immer den haar verschuldigden eerbied.
In 1524 bracht Karel V zelfs eene gansche maand van 3 October tot 4 november, te Tordesillas door.
Die Mijnheer Gachard is wel onverbiddelijk, van den droom onzer Altmeijer's, waarin de tortuurs en pijnbanken eene zoo heerlijke rol beloofden te spelen. zoo eensklaps te vernietigen!
Verbeeld u, dat die archivist zelfs bewijst, dat Johanna van 1514 tot 1531 geen enkelen brief heeft geschreven, noch aan Karel V noch aan wien ook hoegenaamd.
Tijdens den oproer der Comuneros begaven de voorzitter en verscheidene leden van den raad. die te Valladolid bij den kardinaal van Tortosa zetelden, naar Tordesillas, om de koningin te smeeken zekere patenten te teekenen.
De Comuneros zelven, na hunne intreê te Tordesillas, poogden het handteeken der koningin te bekomen.
Alle bedreigingen, alle smeekingen, al wat men haar in het goede of in het kwade, zeggen kon - alles was vruchteloos.
Johanna weigerde hardnekkig en het niet-schrijven was zonder twijfel een der karakteristieke trekken in den ziekte-toestand der vorstin.
Een laatste bewijs: Francesco Corner, die in 1517 door den Senaat der republiek van Venetië, als afgezant naar Spanje gezonden werd, bleef te Valladolid tot in 1521.
Hij schrijft van de moeder des Keizers: ‘Zij is ontdaan van alle gezond verstand, van alle oordeel.’
Onze moderne wijsgeeren mogen er den rouw over dragen, dat deze prachtige thema hun andermaal is ontsnapt, even als hun, als wapen, zooveel andere punten in de geschiedenis ontsnappen: zoo als. onder ander; de veroordeeling van Galileo; de Monita Secreta; de beraadslaging der conciliën van Maçon en Toledo, over het vraagpunt of de vrouwen wel eene ziel hebben; de pausin Johanna en andere dwaasheden.
Het belgische gouvernement verleende eene jaarlijksche toelage aan de uitgave der Bollandisten, de gekende Acta Sanctorum: de meerderheid der kamer, uit haat jegens de orde der Jesuiten, heeft dat jaargeld afgeschaft.
Maar men behoudt de toelagen, gegeven aan dikwijls nietswaardige werken, die door de vrienden des gouvernements worden uitgegeven.
Amedée Thierry, de broeder en voortzetter van den beroemden geschiedschrijver Augustijn Thierry heeft die kleingeestige en ongepaste wraak scherp gebrandmerkt.
‘Waarheen gaat gij of beter gezegd, waarheen gaan wij allen?’ vroeg hij aan den vlaamschen geschiedschrijver Kervyn-de-Lettenhove. Die heeren (afschaffers) willen het volk wijs maken, dat zij de wezenlijke vertegenwoordigers van het licht zijn.
‘Met dat woord leidt men het volk gelijk men wil en tot in de diepste duisternis. Nooit, in geen enkel tijdvak der geschiedenis, heeft men de volkeren meer met holle woorden geleid dan nu....’
Waarheidsvolle woorden voor allen!
Men kent in België subsidiën toe aan boeken, die van de pers naar den boterwinkel reizen, of ter feestmaal dienen aan de muizen - en men weigert onderstand aan het colossaalste, aan het geleerdste werk dat onze persen hebben voortgebracht!