De Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1868-1869)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijDe goede week te Rome.
| |
Maandag, Dingsdag en Woensdag der Goede Week.
| |
[pagina 227]
| |
plaatsen, aan de eene zijde voor de Souvereinen. het corps diplomatiek, enz, aan de overzijde voor de dames van romeinsche edelen enz. Omstreeks op de helft van den zijmuur der kapel, aan den Epistelkant, springt een tribuun vooruit, op vier marmeren consoles, die het wapen van Sixtus IV dragen, rustend, en van eene marmeren balustrade omgeven. Dáár vereenigen zich de uitgelezene pauselijke zangers. Zij zijn ongeveer dertig in getal, soprani, contr'alti, tenors, barytons en bassos. Allen, getonsureerd en celibatair, dragen de geestelijke kleederdracht, en, als rnderscheiding, de peerskleurige collaro. Ook verschijnen zij, bij pauselijke plechtigheden, in peerschzijden toog en singel met de cotta. Hun zang, altijd zonder orgelbegeleiding, is Gregoriaansch of muziek allà Palestrina. Aan de Evangeliezijde wordt de kapel door twaalf hooge vensterramen verlicht. De vloer is een prachtig mozaïk-werk van wit en veelkleurig marmer, doch behalve op Witten-Donderdag en Goeden-Vrijdag, met een groen tapijt bedekt. Het altaar, door Paus Benedictus XIII in de Sixtijnsche kapel geplaatst, is van wit marmer, met veelkleurige marmers ingelegd, en boven hetzelve strekt zich een hemel of baldaquin uit van rood fluweel omzoomd met gouden galons. Het heeft geen andere sieraden dan zes kandelaars en een kruis, waarachter als altaarstuk een tapijt hangt, met eene voorstelling overeenkomstig den tijd van het kerkelijk jaar of den toevalligen feestdag. Een tweede baldaquin verheft zich boven den pauselijken troon. De draperiën van den troonhemel wisselen met de kleur van den kerkelijkelijken feestdag. Aan de twee zijden, gelijk in het midden, prijkt op een goud veld het wapen van den regeerenden Paus. Nabij den pauselijken troon staat een bidbank ten dienste van Zijne Heiligheid. Al de wanden en het geheele gewelf zijn met fresco-schilderingen versierd: aan de Epistelzijde ziet men in zeven tafereelen het werk van beroemde meesters der 15e eeuw, als Roselli, Boticelli, Perugino, Signorelli, Piuturricchio, Chirlandaio, het leven des Zaligmakers van het Doopsel van den H. Joannes tot aan den dag der Verrijzenis; daar tegenover het leven van Mozes, van de vlucht naar Madian tot aan den strijd van den Aartsengel Michaël met den duivel, om het lichaam van Mozes te verbergen. Onder deze voorstellingen zijn langs beide zijwanden der kapel roede draperiën geschilderd. Onder het pontificaat van Paus Julius II (1503 gekozen) voerde Michaël Angelo Buonarotti de prachtige fresco-schilderingen van het gewelf uit. Z.H. droeg aan den onovertroffen Michaël Angelo dit reuzenwerk op, om de nagedachtenis van zijnen oom Paus Sixtus IV te vereeren. Na twintig maanden volhardenden arbeid was de taak volbracht en een meesterstuk geleverd, het diep en verheven genie des grooten kunstenaars waardig. Eerst schetst hij in negen voorstellingen de geschiedenis der wereldschepping, de offeranden van Caïn en Abel, de zonde en haar straf. Noë met zijne zonen. Vervolgens treden in groote en verhevene gestalten de Profeten op van het volk Gods en de Sibyllen der Heidenen, de menschelijke geslachten der latere tijden voorstellende in hun lijden en hunne vreugd, in hunne hoogte en diepte, in hun rechtvaardig en in hun zondig leven, naar den eersten en den tweeden Adam. Ook ziet men er in verschillende vakken de groote feiten uit de geschiedenis des Ouden Verbonds voorgesteld: de koperen slang, de straf van den trotschen Assuerus, Judith, het hoofd van Holofernus afhouwend; Goliath door David overwonnen, en eindelijk den geheelen geslachtsboom van den Godmensch. Wat echter alles overtreft, is het wereldgerecht, de scheiding van het rijk der duisternis en des lichts, op het breede muurvlak der kapel achter het altaar. Dit meesterstuk werd na acht jaren arbeids op het Kerstfeest van het jaar 1541, onder de regeering van Paus Paulus III onthuld. Zeven engelen roepen met hunne bazuinen de dooden van de vier hoeken der wereld ten oordeel. De aarde opent zich, en de bewoners der graven staan op uit den dood. Boven die zeven engelen ziet men de gestalte van den Zoon Gods, dien de profeten aangekondigd, de Sibyllen voorspeld en de groote feiten der heilige geschiedenis voorafgebeeld hebben. Nabij Hem staat zijne H. Moeder, wier gelaat vrees en zachtmoedigheid uitdrukt; aan Hare zijde staan de Voorlooper, de Apostelen, de Heiligen, de Martelaars, aan den Goddelijken Rechter de werktuigen hunner foltering toonende. Boven hen zweven van weêrszijde groepen van engelen, die het kruis, de spons, de doornenkroon, de nagelen, de geeselkolom en al de marteltuigen van 's Heeren lijden dragen, om den verdoemden hunne ondankbaarheid te verwijten, en de rechtvaardigen met heilig vertrouwen te vervullen. De Godmensch, vol glorie en majesteit en van al zijne Heiligen en Engelen omgeven, spreekt zijne vervloeking tegen de verdoemden uit, en terwijl hij met de linkerhand liefderijk de regtvaardigen wenkt, om zich aan zijne rechterzijde te plaatsen, worden de zondaars door de duivelen aangegrepen en naar de eeuwige strafplaats gevoerd. En dat grootsche plan met zijn rijkdom van toestanden en figuren is tot in de geringste bijzonderheden afgewerkt met eene eenheid van groepeering, met eene waarheid en kracht van karakter-teekening, met eene volheid van uitdrukking en leven, die voortdurend elken beschouwer doet verbazen. Wel is het te betreuren, dat wij hier bij de christelijke voorstelling van het wereldgerecht de hoot van Caron en in Michaël-Angelo's verdere producten meermalen sporen van den onchristelijken voortijd ontmoeten. Laat ons echter niet al te onrechtvaardig zijn jegens den grooten meester noch hem alleen tot verwijt maken wat vooral de schuld was zijner eeuw, het wansmakelijk en onder zoovele opzigten noodlottig tijdvak der renaissance. In de Sixtina nu, in deze pauselijke bidkapel, waar alles, wat het oog rondom aanschouwt, langs de wanden en aan het hooge gewelf, op den Heere Jesus Christus wijst, Hem voorstelt in voorafbeelding en in werkelijkheid, Hem volgt van de belofte des Paradijzes tot den dag Zijner opstanding uit de dooden, van ijne eerste verschijning in het vleesch tot op den grooten dag Zijner tweede komst ter vergelding van goed en kwaad, - dáár zullen wij ons gedurende deze dagen van ernst en rouw telkens heen begeven, dáár Zijn beslissenden kampstrijd tegen hel en dood, dáár de groote geheimen van Zijn verlossend lijden overwegen. Wat rijk tooneel voor de beteekenisvolle plechtigheden der Goede Week! | |
De Donkere Metten in de Sixtijnsche kapel.Des Woensdags, Donderdags en Vrijdags, ten vijf ure van den namiddag, of, zoo men wil, ten twee en twintig uren van Italië, vangt in de Sixtijnsche kapel het kerkelijk officie aan, dat Matutinum Tenebrarum, Tenebrae of Donkere Metten genoemd wordt. Sommigen ontleenen dien naam aan het nachtelijk uur, waarin deze kerkelijke getijden gedurende de eerste christelijke eeuwen werden gezongen, toen men den Vastentijd niet enkel door onthouding van spijs en drank maar ook door nachtwaken pleegde te heiligen. Anderen willen, dat de naam zinnebeeldig is en herinneren moet aan de duisternissen, die zich over de natuur verspreidden in het oogenblik toen de Godmensch, op Calvarië stervende, de aarde door zijn laatste kruiswoord: ‘consummatum est’ deed sidderen. Beide verklaringen, geheel in overeenstemming met den gewonen oorsprong der kerkelijke gebruiken, die in den regel te gelijker tijd van historische en symbolische beteekenis zijn, bevelen zich aan. Weder anderen echter beweren, en niet zonder grond, dat het officie dezer dagen in tegenoverstelling van de gewone getijden des jaars dien naam heeft ontvangen, wijl daarbij achtereenvolgens, gelijk wij later zullen verklaren, alle lichten worden uitgedoofd. Er worden voor de plechtigheden der Sixtina geen toegangskaarten afgeleverd: ieder, die het wenscht, kan ze bijwonen, mits hij in het voreischte costuum verschijnt: de dames geheel in het zwart gekleed, en gesluierd; de heeren wereldlijk met zwarten pantalon, kleed en witte halsdas; de geestelijken, met toog en singel. Is er aan deze eenige voorwaarde voldaan, dan wordt de zorg om zich eene plaats te verschaffen, geheel aan eigen overleg en werkzaamheid overgelaten, en kan men daarin alleen worden teleurgesteld door het overgroot aantal van vreemdelingen, die, terwijl toch de Sixtina maar van beperkten omvang is, even vurig hetzelfde wenschen. Het is daarom voor heeren - dames gaan langs een anderen weg - ten einde althans voor de eerste plechtigheden der Sixtina hun doel te bereiken, dringend noodzakelijk, tijdig, dat wil zeggen, minstens twee uren of anderhalf uur vóór den aanvang, plaats te nemen nabij den grooten trap, die in het Vaticaan geleidt naar de Sala regia, welke de vestibuul der pauselijke kapellen zou kunnen genoemd worden. Deze wachttijd, in schijn zoo langdurig, vliegt spoedig en ongemerkt voorbij; de verscheidenheid van personen, die daar te zamenkomen, geeft boeiende en onderhoudende afwisseling van ontmoetingen, terwijl ieder bovendien met gespannen toeleg onophoudelijk ievert om van de geringste beweging onder die menigte voordeel te trekken en op zijnen gebuur ter rechter- of linkerzijde ook maar een enkelen voet gronds te veroveren. Elk voor zich en allen te zamen zijn in rustelooze beweging om gedurig de ontzagwekkende rij van Zwitsers, naderbij te komen, die met hunne hellebaarden in de hand op zeker gedeelte van den trap, hebben post gevat, om, zonder te zeggen; ‘tot hiertoe en niet verder’ als een muurvaste dam den altijd aanwassenden en voortdringenden stroom te stuiten. Eensklaps wordt een teeken gegeven; het gelid der Zwitsers gaat open, daar schiet het door de bres in allerijl de hooge trappen op, om - in der daad stormenderhand de Sixtijnsche kapel te overrompelen. ‘Regnum coelorum vim patitur’. Het rijk der Hemelen lijdt geweld, riep, onder het driftig opstijgen, een priester uit het belgisch collegie ons toe, en het was hem aan te zien, dat hij deze woorden toepaste in letterlijken zin. ‘Violenti rapiunt illud’ ging hij voort, en ziet, daar gleed hem bij het voortdringen tusschen de menigte de romeinsche mantel van de schouders; de mantel geraakte onder den voet, en het kostte den armen man zooveel tijd dien weder meester te worden, dat hij dien middag met een plaatsje in het voorhof van den hemel moest tevreden zijn. Wat overigens de waarheid zijner woorden betreft; neen, wij hebben hem geene overdrijving verweten, hij had niet te veel gezegd; zeker een plaats in dien kleinen hemel der Sixtina mag wel eenige moeite en inspanning waardig worden gerekend, en, wie ook maar een onbeduidend plekje gronde daar verovert, hij moet zich gelukkig achten, vooraf zeker, dat al wat hij hooren, zien, gevoelen en genieten gaat, duizendvoudig al de opofferingen, die hij zich getroostte, vergoeden zal. Terstond reeds wordt hij door al, wat hem omgeeft, aangetrokken en geboeid; wààr hij ook, rondom de zijwanden of langs de hooge gewelven der kapel zijne oogen richt, overal ontmoet hij, gelijk wij boven beschreven, de prachtigste meesterstukken der kunst, die hem de wonderen van Gods almacht en liefde in de groote feiten der wereldgeschiedenis verhalen en met levendige kleuren schilderen. Langzamerhand nemen de gezanten der verschillende mogendheden en de te Rome verblijvende vorstelijke personen - dit jaar bijvoorbeeld al de leden van het koninklijk Huis van Napels - plaats op de tribune. Ook hunne Eminenties de Kardinalen - gedurende de goede week niet in het purper, maar met peerskleurigen toog en cappa - treden met hun gevolg de kapel binnen en plaatsen zich volgens hunnen rang in het presbyterium; op gelijke wijze de Protonotarii, de Bisschoppen, de Generaals der kloosterorden, enz. enz. Middelerwijl nemen ook de pauselijke zangers in dergelijken zijden toga en cotta plaats op het koor. Op het altaar worden zes kaarsen, gelijk bij rouwplechtigheden, van gele was ontstoken. Aan de Epistelzijde verheft zich op een houten draagstang een gelijkzijdige driehoek, waarop vijftien waskaarsen branden. Het officie vangt aan. | |
[pagina 228-229]
| |
Het zijn allen sombere zangen, die volkomen de smart en het rouwgevoel uitdrukken, waarin gedurende deze dagen de H. Kerk gedompeld is. Het is, gelijk men zoo schoon en zoo juist in Italië zegt, of men den lijkzang hoort, aangeheven door de diep bedroefde. Bruid des Heeren bij den dood van haren beminden Bruidegom. Het is alles strenge, klagende psalmodie, door geen hymnen onderbroken, door geen orgel begeleid, door ‘Gloria Patri’ noch ‘Alleluja’ afgewisseld; het heeft alles de eenvormigheid van diep gevoelde smart. De Metten bestaan uit drie nachtwaken of nocturnen, elk van drie toepasselijke messianische psalmen. Na de eerste nocturne volgen drie klaagliederen of lamentaties van den profeet Jeremias, de twee anderen worden door drie lessen uit de brieven der H.H. Apostelen of uit de schriften der Kerkvaders besloten. Alles, uitgenomen de eerste lamentatie en het Miserere aan het slot. is koorzang. Wij wagen het niet den rijkdom der eigenaardige schoonheden te beschrijven, die den sixtijnschen zang onderscheiden, noch de indrukken, er door opgewekt, daar wij de innige overtuiging hebben, dat geen schildering ook zelfs het flauwste denkbeeld van de werkelijkheid geven zou. Alleen merken wij aan, dat de onvergelijkelijke en diep aangrijpende schoonheden der kerkmuziek, hoezeer ook door de pracht der stemgeluiden bevorderd en door de beroemde ervarenheid der zangers verhoogd, zich, naar het ons voorkomt, daardoor niet geheel laten verklaren. De Pauselijke kapel schijnt hare traditiën te bezitten: zij volgt eene eigene voordracht. De geheel eigenaardige, aanvankelijk bevreemdende stembeweging bij aanhef en daling, die herhaalde langdurige trilling van het geluid geschiedt naar eene bijzondere methode, die de gregoriaansche uitvoeringen der romeinsche Sixtina van overal elders onderscheidt, en ook aan de geschreven muziek van meesters als Palestrina, Bai en Allegri nog hooger uitwerking schenkt, dan de noten beloven. Wat er van zij, de indruk van die zangen zoo indringend, zoo treffend, zoo veroverend, laat zich niet vermoeden of schetsen; doch wie met ons het voorrecht - ik zou willen zeggen. het geluk - heeft ze persoonlijk te hooren. hij zal erkennen, dat ze sterk roerend tot de ziel spreken, het hart verbrijzelen en tranen uit de oogen persen: zelfs hebben wij bevonden, dat zij ook hen, die alleen met onheilige bedoelingen luisteren, niet koud laten, maar hen, huns ondanks, ten laatste medevoeren in de aandoeningen, die ze zoo betooverend uitdrukken en overstorten in het gemoed. En dit alles geldt gedurende het eerste deel van het kerkelijk officie de Metten. vooral van de klaagliederen of lamentaties, en onder dezen het allermeest van de eerste Woensdags en Vrijdags, waarbij, zou men zeggen, de ziel van den toonkunstenaar, opgegaan in die van den grooten Profeet, geheel één van gevoel wordt met hem en met de hoogste volkomenheid uitdrukt in zijn notenschrift, wat Jeremias, de geschiedenis van den Man der Smarten vooruitziende, weeklagend sprak tot het volk van God. Men verneemt geen kunstig gestelde muziek; wat men hoort, verraadt geen arbeid, men ontdekt geen poging om hoogen indruk te wekken door kracht en afwisseling van stembeweging: het is alles eenvoud en natuurlijkheid; het is alles een langzaam stijgend, maar rijk en diep gevoel; men meent den nagalm te vernemen van Jeremias klagende stem; neen, men hoort den schreienden Profeet de voorzeggingen herhalen, waarvan hij de smartelijke vervulling aanschouwd heeft. O groote en beminnelijke Palestrina! Giovanni Pierluigi te Palestrina - de plaats, waarvan de kunstenaar zijn naam ontleende - werd in het oude Praeneste in Campanie nabij Rome uit arme ouders geboren; hij leefde van het jaar 1524 tot 1594, en werd door de Goddelijke Voorzienigheid geroepen, om niet alleen een der grootste mannen in de toonkunst maar ook de redder van den zoogenaamden nieuwen kerkstijl te worden. Reeds in zijn zestiende jaar kwam hij als leerling bij den beroemden Goudimel, die destijds te Rome, waar zich de kunst nog geheel in vreemde handen bevond, eene muziekschool gesticht had Onder Julius III, die van het jaar 1549 tot 1555 regeerde, werd Palestrina tot magister puerorum, later als magister capellae aangesteld. liet eerste werk, door hem uitgegeven, bestond uit vier vier- en vijfstemmige missen, die hij aan Paus Julius III opdroeg, en had dit ten gevolge, dat hij onder de pauselijke zangers in 1555 werd opgenomen. Weinige jaren later trad hij in het huwelijk en moest hij zijne post verlaten, daar Paus Paulus IV alleen clerici als zijne zangers toeliet. Spoedig echter daarna werd hij tot kapelmeester der basiliek van St. Jan van Lateranen benoemd. Deze betrekking nam hij met buitengewone werkzaamheid waar, en hij vestigde destijds zijn reeds hooggestegen roem met de wereldbekende: Improperiën, die vooral door de uitdrukking van het ‘Popule mi, quid feci tibi.’ ‘Mijn volk, wat heb ik u gedaan’ nog telken jare op Goeden Vrijdag alle gemoederen bewegen en roeren in de Sixtijnsche kapel. Tot belooning voor dezen verdienstelijken arbeid werd Palestrina in de maand Februari van het jaar 1561 door Paus Pins IV tot kapelmeester aan de Sancta Maria Maggiore geroepen. Nu eerst vangt het belangwekkendste tijdvak in het leven des kunstenaars aan. Een jaar later reeds verblijdde hij den Paus met zijne mis: Ut, re, mi, fa, sol, la, welke algemeen en groot opzien baarde, en al spoedig gevolgd werd door drie andere Missen, van welke ééne, onder den naam van Missa Papae Marcelli bekend, den kunstenaar tot het toppunt van roem died klimmen, wijl door haar de vraag over de houdbaarheid van den nieuweren kerkstijl, in de Kerkvergadering opgeworpen, antwoord en beslissing ontving. Eene nieuwe belooning viel den kunstenaar ten deel; hij werd door een motu proprio benoemd tot compositore der Pauselijke kapel. Onder de missen, - door Palestrina in latere jaren gesteld, gelukte hij vooral in de ‘Assumpta est Maria,’ die den ernst van den gregoriaanschen zang mot de levendigheid van den nieuweren stijl zooveel mogelijk vereenigt. Op den feestdag van Maria Hemelvaart van het jaar 1585 werd zij voor de eerste maal uitgevoerd, en toen paus Sixtus V haar gehoord had, prees hij haar met deze woorden: ‘Dat is waarlik eene nieuwe Mis. gelijk Palestrina alléén ze schrijven kan.’ In het jaar 1594 gaf hij een werk uit met vijfstemmige Madrigali spirituali; dit was zijn zwanenzang. Nog in dezelfde maand overviel den zeventigjarigen grijsaard eene hevige ziekte; twee dagen later ontving hij de H.H. Sacramenten der Kerk, en getroost door den H. Philippus Nerius, die nooit van zijn ziekbed week, stierf hij op den 2 Februari, niet minder groot als mensch en Christen dan hij als meester zijner beminde toonkunst geweest was. Algemeen was de deelneming bij zijne plechtige ter aarde bestelling. Zijn lijk werd in de kapel der H.H. Apostelen Simon en Judas bijgezet. 's Heoegrafenis.
Al zijne kerkelijke muziek ademt den geest van echt-katholiek geloof, teedere, maar mannelijk-krachtige godsvrucht en van frissche oorspronkelijkheid. Eenige jaren geleden zijn te Parijs meerdere compositiën van zijne hand verkrijgbaar gesteld onder den titel: collection des pièces de musiqne religieuse, qui s'exécutent tous les ans à Rome durant la semaine sainte; par A. Choron. Doch keeren we naar de Sixtina terug. Onder het laatste responsorium, waarmede de Donkere Metten eindigen, wordt aan de Epistelzijde van het altaar de sacristiedeur geopend. Alle waardigheidsbekleeders binnen het presbyterium rijzen van hunne zetels op. Kardinalen, Patriarchen, Aartsbisschoppen en Bisschoppen staan, in eerbiedigs verwachting overeind. Plechtig oogenblik! Alle volkeren der aarde zijn met hunne Vorsten in de Sixtina vertegenwoordigd om er het lijden en den dood des Heeren te vieren; daar verschijnt ook de algemeene Vader der geloovigen, de roemrijke en bcminnelijke grijsaard, hij, onder de menschen gekozen om de gansche wereld bij God, en God bij de wereld te vertegenwoordigen, in hun midden. Met den eenvoudigen zilveren mijter op het hoofd en van een rood zijden cappa omhangen, treedt de H. Vader de Sixtina binnen, knielt eenige oogenblikken op de bidbank neder en neemt plaats op zijnen troon. De Laudes vangen aan. Zij bestaan uit vijf psalmen van koning David, die achter elkander worden gezongen, door niets onderbroken dan door de antiphonen. Na het ‘traditor autem’ ‘de Verrader had hun een teeken gegeven, zeggende: dien ik kussen zal, hij is het, boeit hem vast’ wordt voor het laatst het diep en ondoorgrondelijk geheim van 's Heeren liefde en van de gruwzame ondankbaarheid der menschen samengevat in het schoon en roerende ‘Christus factus est’ ‘Christus is gehoorzaam geworden tot den dood, ja tot den dood des kruises’ enz. Daarop stijgt de Paus met ontbloot hoofd van zijnen troon af en knielt op de bidbank neder; alle aanwezigen vallen met hem ter aarde; er heerscht doodschc stilte; alles zwijgt. De ceremoniemeester geeft het teeken dat het ‘Pater Noster’ door den Paus is afgebeden. Nog duurt de indrukwekkende stilte voort; óok is het nachtelijk duister. Om te herinneren, hoe de Zaligmaker in de dagen van Zijn lijden door al Zijne leerlingen verlaten, aan de woede Zijner vervolgers ten prooi bleef, zijn gedurende de Metten en Lauden bij het einde van elke psalm, één voor één, alle lichten uitgedoofd; de laatste waskaars, die op de punt van den driehoek brandde, en die den Persoon des Zaligmakers voorstelt, houdt nu ook op haar licht te verspreiden; zij wordt, om den dood en de begrafenis des Heeren te beteekenen, achter het altaar verborgen.Ga naar voetnoot1) Ziedaar het top- | |
[pagina 230]
| |
punt der menschelijke boosheid! zij hebben den oorsprong des levens gedood! het licht der wereld is uitgedoofd! het is diepe nacht! nacht in de stoffelijke natuur, nacht in de zedelijke wereld, duistere nacht en doodsche stilte in de ziel des menschen!... Daar breekt eensklaps, gelijk een straal van licht, de luide kreet om erbarming door: ‘Miserere miserere’ ‘Ontferm u onzer, Heer,’ zoo klinkt het, ‘naar den rijkdom uwer barmhartigheden Heer, ontferm u onzer!’ O onbeschrijfelijke indruk! roerend maar verkwikkend oog nblik! betooverende zang! diep treffende schildering van het berouw en de tranen van den man naar Gods hart, die in dit hoog ernstig oogenblik allen onweerstaanbaar medesleept, en de heilige aandoeningen van rouw en vrees maar ook van zalige hoop met den gang der verzen doet stijgen, tot dat wij ten laatste rust en bevrediging vinden in de volkomene eenheid met hetzelfde gevoel. Onvergetelijk Miserere, hemelsche muziek, die met zachte maar tevens geweldige kracht het gemoed omhoog voert, het stof leert verachten en de boetvaardig gestemde ziel doet verzuchten naar God! Konden we eenig denkbeeld geven van het volle en levende schuldbeeef, dat er sprak in dat diep gevoelde: ‘Tibi soli peccavi, et malum coram te feci! Konden we de verkwikkingen der hoop schetsen, gelijk zij waren uitgedrukt in dat rijke: ‘auditui meo dabis gaudium et laetitiam, et exultabunt ossa humiliata,’ of die mengeling van schuldgevoel en vertrouwen ten hemel stijgend, in de klagende smeekbede: ‘redde mihi laetitiam salutaris tui, et spiritu principali confirma me’ als ook in het: ‘benigne fac Domine in bona voluntate tua Sion, ut aedificentur muri Jerusalem. - Tot aan het begin der achttiende eeuw werd in de Sixtina elken avond de Miserere van Allegri gezongen, sinds de laatste jaren echter wisselt men elken avond af. 's Woensdags wordt gewoonlijk die van Baïni, kort geleden nog directeur der Pauselijke kapel; donderdags die van Bai, beroemd toonkunstenaar van het begin der achttiende eeuw; en op den laatsten avond, Vrijdags, het groote meesterstuk van Allegri uitgevoerd. Volgens het gevoelen van bevoegde kunstkenners, dat we hier gaarne tot het onze maken, verraadt de Miserere van Baïni met hare gedurige afwisseling van gevoel en uitdrukking te veel den kunstenaar, en mag, hoe ook bewonderd door allen, die vreemd zijn aan de eischen van den echten katholieken kerkstijl, ondanks hare vele onloochenbare, musicale verdiensten, niet naar den prijs mededingen onder de gewelven, waartegen de akkoorden wegsterven van den grooten Allegri. Het Miserere van Thomas Bai houdt de eenheid van diep rouwgevoel, met heiligen ernst en eenvoud tot het einde toe vol, spreekt inniger dan de vorige tot het hart, en wedijvert in schoonheid met Allegri's meesterstuk, dat de componist zich tot model gesteld had. Gregorio Allegri werd in 1587 te Formo geboren. De roem van zijn talent drong door tot Paus Urbanus VIII, die hem naar Rome ontbood en tot lid der sixtijnsche kapel benoemde. De Pauselijke Kapel dankt aan hem de lamentatie van Witten-Donderdag. en de treffende compositie van de oratio Jeremiae. die op Goeden-Vrijdag gezongen wordt. Zijn onovertroffen Miserere behoorde langen tijd uitsluitend tot den muzicalen schat der Sixtina, daar Paus Urbanus onder zware straffen de copie verboden had. Men verhaalt echter, dat Mozart de uitvoering tweemaal hoorde en niets meer behoefde dan dat om het stuk te bezitten.Ga naar voetnoot1) Gregorio overleed te Rome in het jaar 1640. De boetpsalmen zijn door hem voor twee partijën zóó gezet, dat beurtelings het eene vers door vier, het andere door vijf stemmen gezongen wordt, en aan het einde alle negen stemmen in één koor te zamen vloeien. Deze twee kooren, schrijft Dr. Staudenmaier, vertegenwoordigen den mensch gelijk hij door den Apostel Paulus wordt beschreven, verdeeld in den innerlijken, waren en den uiterlijken, zinnelijken mensch. De innerlijke en ware mensch wil verlossing en verzucht tot Gods genade, die alleen haar schenken kan. De lagere en zinnelijke mensch wederstreeft. Van daar onderlinge strijd. Het eene vers ruischt als eene hemelsche muziek, het volgende wordt door diepe, zware stemmen gezongen, als het harde antwoord van den zondigen aan den geestelijken mensch, van het aardsche, aan het eeuwige, van de zinnelijkheid aan de naar verlossing en goddelijken vrede versmachtende ziel. Vangt het zachte koor weder aan, dan herleeft nieuwe hoop in het gemoed, maar bij het onmiddelijk volgende vers wordt het hart andermaal door eene ijskoude rilling aangegrepen. Het aardsche schijnt over het hemelsche in den mensch te hebben gezegevierd. Maar terwijl de bedorvene natuur zich nog over hare zegepraal schijnt te verheugen en de voor God geschapene ziel treurt; zie, daar wisselen weder eensklaps de toestanden om; tonen, roerender en verhevener nog dan allen, die gehoord zijn, stijgen naar boven; de accoorden vloeien altijd meer te zamen, en vereenigen zich in de reinste en heiligste harmonie, die menschelijke ooren ooit hebben vernomen, die ooit door het menschelijk hart is gevoeld. Nu heeft het Goddelijke over het menschelijke gezegevierd; de ruwe stem der zinnelijkheid is overwonnen; de geest voelt zich met den hemel verzoend en verkeert als in het oogenblik van een zalig sterven. Zulke welsprekende kerkmuziek verwekt eene gemoedsstemming, waarin de ziel eene ongekende rust vindt; een heilig gevoel, dat ze zich ongaarne ziet ontrooven en na het einde der ‘Donkere Metten’ keert men ook met weêrzin uit de Sixtijnsche Kapel tot het gewone leven terug. |
|