De huwelijksplechtigheden bij de verschillende volkeren.
Slot van bladz. 191.
In Bretagne in Frankrijk zijn de huwelijksgebruiken overeenkomstig met die van Silezië. Vooreerst kiest de bruidegom een bruidsgeleider en de bruid een geleidster des bruidegoms. De geleider gaat met de bruid en den bruidegom met de geleidster van huis tot huis om de gasten ten huwelijksfeest te noodigen, wat gewoonlijk des Dinsdags plaats heeft. Vóór den trouwdag zenden de genoodigden hunne geschenken, bestaande in huisraad of landbouw-gereedschappen, door feestlijk opgekleedde dienstboden. Ze zelf brengen is niet beleefd. Alle genoodigde jonge lieden verzamelen zich in een naburig dorp of minstens aan een uithoek van het dorp, alwaar de bruid woont. Aan hun hoofd staat een rijmelaar, gewoonlijk de barbier, de kleermaker of ook wel de schoolmeester van het dorp en een muziek-corps. Zoo trekken zij naar het huis der bruid, dat gesloten en geheel stil is. De rijmelaar van den bruidegom klopt aan. Die der bruid komt voor en vraagt wat zij verlangen. De eerste antwoordt, maar de andere verwijst de gasten naar het naast bij gelegen kasteel, waar zulk feestlijk getooid gezelschap te huis behoort. ‘Neen,’ herneemt de rijmelaar van den bruidegom, ‘dit is het slot, dat wij zoeken, en wij kennen daarin eene bloem, die zoo schoon schittert als de zon.’ Hierop brengt de rijmelaar in plaats van de bruid een oude vrouw voor en zegt: ‘Deze is de eenige bloem, welke dit huis verbergt.’ - ‘O neen,’ herneemt de andere, ‘deze is wel een zeer achtenswaardige vrouw, maar de bloem, die wij zoeken, is zij niet.’ Daarna wordt een jong kind, dan een weduwe, vervolgens een bruidjuffer voorgesteld. Elk dezer wordt met verzen aangekondigd en even zoo teruggewezen, doch altijd zonder iemand in woorden te beleedigen. Nu eindelijk treedt de bruid vooruit. De stoet des bruidegoms begeeft zich in het bruidhuis; de rijmelaar knielt neer aan den dorpel van het vertrek, bidt een ‘Onze Vader’ voor de levenden en een ‘De Profundis’ voor de overledenen en verzoekt voor het jonge paar den zegen der familie. Dit laatste geschiedt met een indrukwekkenden ernst. Na het ontvangen van het H. Sacrament wordt het feest met een driedaagsch gelag besloten.
Zeer plechtig zijn de huwelijks-ceremoniën der albaneesche gemeente te Palermo. Deze Albaneezen, die sedert den dood van Scander-Bey te Palermo wonen en overigens geheel Sicilianen zijn geworden, hebben echter den griekschen ritus behouden. De bruid en de bruidegom trekken des morgens de feestkleederen van goud- en zilverlaken, welke sedert eeuwen voor de plechtigheid bewaard worden, aan. - Aan het hoofd van den stoet zijn muzikanten; in hun midden is een wit gekleed knaapje, dat in een mandje de beide bruidkransen en de trouwringen draagt. Bij den ingang der kerk ontvangen de priester en de diaken den stoet, geleiden het paar en het knaapje naar het altaar, aan welks voet het mandje neergezet wordt. Onder feestelijke gezangen, begeleid door den orgelklank zegent de celebreerende priester de ringen, terwijl de kransen over de hoofden van bruid en bruidegom gehouden worden. Dan steekt de priester de bruid den zilveren en den bruidegom den gouden ring aan de vingers. Deze knielen neêr en leggen den eed van getrouwheid af. Op dit oogenblik dalen de kransen op hunne hoofden.
Nu bedekken de beide huwelijksgetuigen - een man en een meisje - de knielenden met een witten sluier. De priester zegent een met een weinig wijn gevulden bokaal, doopt er brood in, laat bruid en bruidegom daarvan eten, dan driemaal uit den bokaal drinken, drinkt zelf daaruit en verbrijzelt den bokaal op een steenen tafel; nu verheft de priester de handen over de nieuwgetrouwden en spreekt den zegen uit, waarop de sluier weggenomen wordt.
Bij de Perzen worden, even als in Europa bij de vorstelijke personen, de huwelijken door gevolmachtigden gesloten en onder leiding van den kadi in het huis des bruidegoms of dat der bruid voltrokken. De bruid begeeft zich met hare vrouwen in eene kamer, waarvan de deur slechts even geopend is. Nu roept de gevolmachtigde ‘Ik gevolmachtigde bemiddelaar trouwe u met (hier noemt hij den naam des bruidegoms) die hier tegenwoordig is; gij zult eeuwig hem toebehooren, en mocht hij komen te sterven, zult gij weduwe blijven.’ Daarop antwoordt de gevolmachtigde van den bruidegom in gelijken zin. Tien dagen duurt de bruiloft in het huis der bruid. Op den tienden dag wordt de uitrusting van den man overgebracht bestaande in slaven, kameelen, tapijten, meubels, kleinodiën enz. Des nachts wordt de bruid, in een sluier gehuld, met toortslicht en lantaarns naar de woning van den bruidegom gebracht, en de feestelijkheid is ten einde.
In Hindostan bestaat een zeldzaam gebruik, dat vermelding verdient. De vaders van het bruidspaar schudden zeven maten water, zeven maten koren en zeven maten melk over de hoofden van het paar ten teeken van den overvloed des zegens. Daarbij leest de bramien heilige spreuken voor. Ook wordt de bruid met saffraan, honig en kostbare specerijen gezalfd, dat echter alleen bij de rijken plaats heeft. Hun huwelijksoptocht stelt onze laatste gravure voor,
De Abyssiniërs, die, hoewel Eutychianen, het huwelijk als, een Sacrament beschouwen, houden de plechtigheid aldus: Aan de deur der kerk is een soort van rustbank geplaatst voor het bruidspaar; de albuna of geestelijke gaat in processie met kruis en wierooksvat rondom het paar, legt de handen op hunne hoofden en zegt hun; ‘dat zij, nu slechts één vleesch zijnde, zij slechts één hart en één wil moeten hebben; na een kort sermoon wordt na de kerkelijke plechtigheid den huwelijkszegen uitgesproken.