De Koning en de Koningin van Napels.
Wanneer Pius IX, afscheid nemende van Koning Ferdinand, nadat hij eenige maanden op napolitaansch grondgebied het brood der ballingschap gegeten had, hem dankte voor de edelmoedigheid en de liefde, die hij jegens den vervolgden opperherder had aan den dag gelegd, kon hij weinig voorzien dat eens de dag zou aanbreken, waarop hij Ferdinands zoon vergelden zou voor de goedheid zijns vaders, waarop hij hem in het middelpunt der katholieke wereld eene schuilplaats tegen de revolutie zou aanbieden. En toch, dit is geschied. In den nacht van den 15 Februari 1861 kwam de jonge koning Frans II, uitgeput en moê gestreden, te Rome aan, waar hij door den hoogen adel uit naam van Pius ontvangen werd. Den volgenden dag begaf hij zich naar het Quirinaal, waar hij snikkende aan 's Pausen voeten neêrviel, diens handen greep en ze met vuur aan zijne lippen drukte.
Een jonge ongelukkige held aan de voeten van een grijzen martelaar! Welk schouwspel! Beiden, door de revolutie vervolgd, gehoond en bespot, kunnen met elkander slechts over lijden en tegenspoed spreken. De een is op hoogen leeftijd, de ander nog jong, maar geen hunner heeft ooit iemand leed gedaan, en toch kennen beiden het bittere der ballingschap, het folterende der vervolgde onschuld.
Acht jaren zijn sedert dat treffende oogenblik voorbijgegaan, en nog is het ongelijk niet hersteld, dat den Paus en den Koning van Napels is aangedaan; nog zwerft de geesel der revolutie door de Kerkelijke en Siciliaansche staten. Het is waar, die geesel heeft de volken even lang in doodstrijd gehouden, na hen uitgeput, uitgemarteld, uitgemoord te hebben; hij heeft de zoo geroemde genoegens van het Italia una doen smaken, maar hij is er nog, en niemand weet, wanneer het lijden van Italië een einde zal nemen.
Welke pen zal in staat zijn te beschrijven hoeveel snoodheden er zijn gepleegd, om Frans II van den napolitaanschen troon te stooten? Een hoekske van den sluier, dien de geheime genootschappen over hun afschuwelijk bedrijf hebben gelegd, is slechts opgelicht, en reeds ziet men een oceaan van afschuwelijkheden, een wereld van zonde en bedrog.
Het jammerlijk drama, dat te Napels begon en te Gaëta eindigde, aan onze lezers in zijn geheel voor te stellen, is eene onmogelijkheid; we weten weinig meer dan de feiten, en deze zijn aan onze lezers bekend; ze komen daarenboven overeen met allen, waarin de revolutie gewerkt heeft, en het zal eene onmogelijkheid blijven, zoolang diezelfde revolutie de archieven in haar bezit houdt, waaruit de historie-schrijver putten moet; maar wat we doen kunnen, is eenigen der personen, die in het drama een rol gespeeld hebben, in het volle daglicht stellen, en dit zeker zal den lezer niet onwelkom zijn, want hij zal des te beter den hoofdpersoon leeren kennen, die, men zou haast zeggen, een middeleeuwsche ridderfiguur vertegenwoordigt,
Allereerst treden op Victor-Emmanuel en Cavour. De eerste had van zijnen vader de revolutionaire begrippen ingezogen, en deze werden door den tweeden in hem versterkt. Onverzadelijke heerschzucht deed beiden verlangen naar het bezit van geheel Italië; zij lieten zich in hunne pogingen daartoe niet terughouden door de gedachte, dat een dier vorsten het eerbiedwaardig opperhoofd was der katholieke Kerk, en de meeste overige bloedverwanten van Victor-Emmanuel waren. Na de noordsche vorsten verjaagd en Pius bijna van alles beroofd te hebben, wierpen zij zich op Napels, maar hoe? Trad Victor als een dapper ridder den jeugdigen Frans te gemoet aan het hoofd van een machtig leger na eene openlijke oorlogsverklaring? O neen, daar was Victor-Emmanuel te lafhartig voor. Cavour kocht met goud de hulp der napolitaansche staatlieden, generaals en admiraals; hij spon een weefsel van verraad in het napolitaansche leger, in welk weefsel hij het meerendeel der officieren wikkelde; hij schonk Frans II ministers; hij ontnam ze hem. En toen alles gereed was, werd de roode bandiet Garibaldi naar Napels gezonden, om den behaalden buit in bezit te nemen. Toen Garibaldi met italiaansche krijgers uit Genua stevende, werden hem voor de leus een paar stoomschepen nagezonden, die hem niet vinden konden, en in de bladen wierp Cavour een paar telegrafische berichten, waaruit moest blijken dat Victor-Emmanuel de handeling van Garibaldi afkeurde, ofschoon hij later in een manifest openlijk verklaarde: ‘Sicilië streed voor zijne vrijheid, toen een dapper oorlogsman, (Garibaldi) aan Italië toegewijd, het ter hulp snelde. Zij waren Italianen; IK KON, IK MOCHT ZE NIET WEDERHOUDEN.’
Maar spoedig daarop werd Victor-Emmanuels naam door geheel Italië gevloekt, en een jaar later stierf Cavour plotseling, te midden zijner schandelijke plannen. Zóó komt God!
Ten tweede noemen we Garibaldi. Hij heeft een niet minder verfoeilijke rol gespeeld; hij was de uitvoerder van Victors en Cavours bevelen. Als een echt vrijbuiter stak hij de zee over, landde op het eiland Sicilië, moordde en plunderde, beging de afschuwelijkste heiligschennissen door middel van een afgevallen priester, dien hij als zijn speelpop gebruikte, koelde zijne woede tegen een aantal priesters en monniken, stak toen over naar Napels met behulp van de vloot der Engelschen, wien hij een jaar later daarvoor in Londen zijn hartelijken dank kwam brengen, en liet zich op het vasteland al de legers, die tegen hem werden afgezonden, door de officieren overleveren, die met sardinisch goud waren omgekocht. Frans II moest vluchten, en de beruchts roover hechtte Napels aan Italië: maar...
Italië schoot later bij Aspromonte den roover het been aan stukken, en Garibaldi moest op krukken hinken. Zóó komt God!
Ten derde voeren we Liborio Romano op. Deze, eertijds een advokaat, werd door Frans II tot zijn eersten minister verheven. Hij maakte van zijne waardigheid gebruik om aan Cavour door middel van cijferschrift alles bekend te maken wat de koning deed. Frans II was zoozeer aan Cavour overgeleverd, dat deze zelfs de proclamaties schreef, die de koning uit Romano's hand ter onderteekening ontving; en op denzelfden dag dat de koning een door Romano geschreven manifest aan de natie uitvaardigde, waarin hij haar bezwoer hem en de goede zaak getrouw te blijven, had Romano een geheim onderhoud met Dumas, die zich op een schip bevond, dat voor de haven van Napels lag.
Liborio Romano, na Victor-Emmanuel aan een troon geholpen te hebben, kwijnde weg in verachting en ellende en stierf in een armhuis. Zóó komt God!
Ten vierde verschijnt Alexandre Dumas. Wanneer de geschiedenis eenmaal aan den dag brengt, wat hij gedaan heeft, zal de wereld verbaasd staan; zij zal nauwlijks kunnen gelooven, dat er zooveel duivelachtige woede woonde in het hart van den schrijver, wiens werken, helaas, nog altijd lezers vinden. Dumas was de handlanger van Garibaldi. Nauwlijks had hij diens plan vernomen, of hij zocht hem op en blies dag en nacht het vuur van haat en woede aan, dat in Garibaldi's hart brandde. Hij reisde van Sicilië naar Parijs en van Parijs naar Sicilië, was de tusschenpersoon tusschen het parijsche centrum der geheime genootschappen en Garibaldi en bracht duizenden geweren en franken van het eerste naar den laatsten. Sardinische en engelsche vlaggen dekten zijne lading. In de hevigste verwenschingen brak hij tallooze malen los tegen den koning van Napels, en toen men hem naar de oorzaak van zijn haat vroeg, verhaalde hij dat 's konings vader zijn grootvader vele jaren in ketenen had doen zuchten. Langen tijd heeft men aan deze bewering geloof geslagen, doch een onvermoeid onderzoek van beroemde fransche geleerden heeft de leugenachtigheid er van aan den dag gebracht. Toen Garibaldi in Calabrië landde, lag Dumas voor de hoofdstad Napels, door den engelschen admiraal beschermd, en daar strekte hij de gebalde vuist dreigend tegen het koninklijk paleis uit en broeide verraad met 's konings hovelingen en ministers.
Dumas is tot spel geworden der fransche natie; hij heeft zijn roem als schrijver overleefd; zijn zoon heeft hem veel leeds berokkend. Zóó komt God!
Ten laatste vertoont zich als een liefelijke en verkwikkende figuur, de jonge koning van Napels voor onze oogen. Frans II van Assisië Maria Leopold, koning der Beide Siciliën en van Jerusalem, hertog van Parma-Piacenza-Castro, erf-groothertog van Toscane, werd op den 12 Januari 1836 geboren; hij was de zoon van Ferdinand II Karel en diens eerste gemalin Maria Christina Carolina Josephina Gaëtana Elisa, dochter van Victor-Emmanuel I, koning van Sardinië en grootvader van den tegenwoordigen rooverkoning. Haar heilig leven is van algemeen bekendheid, en terstond na haren dood gingen er van vele zijden stemmen op, die den H. Vader smeekten het proces harer zaligverklaring te doen aanvangen.
Frans II, de zoon eener heilige moeder, leerde van haar de deugd en oefende zich van jongs af in het plegen van goede werken; hij huwde op den 3 Februari 1859 met Maria Sophia Amalia, dochter van Maximiliaan van Beieren, eene vorstin, die niet minder door hare deugd en haar edel karakter uitmuntte. Op den 22 Mei 1859 volgde hij zijn vader op den napelschen troon op, en op den 6 September 1860 ontvluchtte hij Napels, dat kort daarop den rooden roover met het schuim van Italië binnen zijne muren ontving.
Gewoonlijk wordt eene revolutie verdedigd met het schandelijke gedrag eens weggejaagden konings. Maar wat had Frans II gedaan in de 15 maanden zijner regeering? In dien korten tijd, nauwlijks voor een vorst genoeg om zijn land te overzien, was hij de revolutie zelfs met eene ruime constitutie te gemoet gekomen en had ministers verheven, die haar aangenaam waren. Zijn die 15 maanden niet reeds eene veroordeeling der revolutie? En dat het volk zijn koning niet verjoeg, bleek spoedig genoeg; want terwijl Frans II te Gaëta streed, verzette zich geheel Napels tegen de Piëmonteezen, en van de 80000 soldaten, die Victor-Emmanuel er heen zond, waren er spoedig 40000 gesneuveld. In Calabrië verschenen 60000 man onder de wapens en begonnen een verdelgingsoorlog tegen den gehaten vijand. Deze moordde en blakerde, maar de bevolking werd er te kwaadaardiger door, en vooral het landvolk nam bloedige weêrwraak. Napels, dat zijn koning terugeischte, zwom in bloed en tranen.
Uit Napels was de koning naar Gaëta gesneld; die sterke vesting wilde hij tot het uiterste verdedigen. Een ontzaglijke macht onder het bevel van generaal Cialdini belegerde en beschoot haar uit duizend vuurmonden.
Had de koning zich te Napels door zijn edel karakter, door zijne godsvrucht en deugd onderscheiden, hier toonde hij zich als een jeugdig held, als een fier ridder. Hij verdedigde zich hardnekkig tegen eene ontzaglijke overmacht en streed op de muren onder een dichten kogelregen. Europa zag met geestdrift op hem, en geen der vorsten wilde, om hem een blijk van ingenomenheid te geven, de blokkade der haven erkennen, die Napoleon zelfs een tijd lang voor hem verdedigde. Ongelukkig gingen de vorsten niet verder, en zagen zij de wanhopige worsteling aan, zonder het zwaard uit de schede te trekken. De koningin deelde onverschrokken al de gevaren, waarmede haar koninklijken echtgenoot bedreigd werd; zij vertoonde zich op de wallen en in de hospitalen. Een gewonden krijger ving zij in hare armen en verzorgde hem met moederlijke liefde. Het gezicht des doods kon haar niet doen terugdeinzen; kruit en lood vreesde zij zoo min als de koning. Hij was de aanvoerder der soldaten, zij hunne moeder. Hij streed met hen; zij zorgde voor hun voedsel en hunne kleederen, en voor hunne verpleging, als zij ziek en voor hunne begrafenis, als zij gesneuveld waren. Hij had den moed van een held, zij bezat de liefde eener moeder; hij de zorg eens vaders, zij het medelijden eener liefdezuster.