De Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1868-1869)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijHet lijden des heeren,
| |
[pagina 195]
| |
zich in het gebergte. Ik moest dus alleen mijn weg zoeken en vinden. Welke vreugde voor den reiziger, die geruimen tijd in het Zuiden heeft doorgebracht, de duitsche bosschen weêr te zien en zich te verlustigen in de schaduw van eeuwenoude pijn- en denneboomen, die aan het vaderland herinneren. Al de schoonheden van het liefelijk Italië verdwenen voor het geheimzinnig geritsel der donkergroene bladeren; het glinsterend licht, dat de golf van Napels terugkaatst, de prachtige natuurtooneelen van het Zuiden - alles trad op den achtergrond en moest wijken voor de woeste bosschen van mijn vaderland. Gedurende twee uren vervolgde ik mijn weg door het bosch en kwam toen aan eene lachende vallei. Er vertoonde zich een klein meer, door bergen ingesloten. Ik wandelde het om en zag toen op eens eenige huizen en boeren-hofsteden, die in hun midden een kerk hadden, wier wit geplaasterde klokketoren zich hoog boven de omliggende bergen verhief. Het was het dorp Thiersen. Met verwondering vraagt men zich af, hoe het mogelijk is dat men in dat plaatsje, zoo geheel van het overige der wereld en de beschaving afgescheiden, en in de bergen, volstrekt beroofd van alle middelen van verkeer en vervoer, op de gedachten is kunnen komen eene dramatische voorstelling te geven, waarin de spelers jonge boeren zijn, en waarvan de toeschouwers van heinde en verre toestroomen. Want dat ik niemand ontmoet had, vond vooreerst zijn grond in de omstandigheid dat ik een weinig bezochten weg had genomen, en ten tweede dat de bezoekers voor het meerendeel reeds den vorigen dag waren aangekomen. Waarom had men niet liever de stad Kufstein tot dat doel gekozen? Doch toen ik meer en meer die dichterlijke bergen bewonderde en den blik wierp op de dichte bosschen op den achtergrond, begreep ik dat dit bekoorlijk oord veel meer geschikt was dan iedere andere plek om eene oude traditie te bewaren, die geloof en godsvrucht in de harten der bewoners hadden geprent, en die zich niet schikt naar het gedruis en de onverschilligheid der wereld. Aan den voet van den berg gekomen, zag ik van alle kanten lieden toestroomen, en in het dorp verdrong zich eene groote menigte. Velen lagen geknield in en voor de kerk te bidden, waarin een priester de H. Mis deed, en waaruit de klank van heilige liederen, door jonge boeren gezongen, naar buiten drong. Ik knielde met de menigte op den grond neder. Toen de H. Dienst geëindigd was, zocht ik de schouwburgzaal op. Het was een groot houten gebouw, op een heuvel, naast de kerk, opgericht. Het is moeilijk zich iets eenvoudigers, iets meer boersch voortestellen dan de zaal, waarin het beroemde drama zou gespeeld worden. Op de deur was een biljet geplakt, dat de volgende bekendmaking bevatte: ‘Met verlof, goedwillig door de overheid geschonken, zal men op het tooneel van Thiersen eene voorstelling geven van het offer der verlossing op Golgotha of het bitter Lijden, den dood en de glorierijke verrijzenis van onzen Heer en Zaligmaker Jesus Christus in tien bedrijven en wel op den 30 Juli en den 13 Augustus van dit jaar. De voorstelling zal beginnen des morgens na den H. Dienst en eindigen des avonds ten 6 uur. ‘Prijzen der plaatsen: Eerste rang naar verkiezing, tweede rang 60 kreutsers, derde rang 40 kreutsers, vierde rang 20 kreutsers.’ Voorts vernam ik dat het stuk in tweeën verdeeld werd. Van 8 tot 1 uur zou men geven de voorstelling van het Lijden met voorspelen en inleidingen, van 1 tot 2 uur pause; van 5 tot 6 de voorstelling van de Verrijzenis en Hemelvaart des Heeren. Ik zou dus te zien krijgen een wereldgebeurtenis, het groote christelijke treurspel, dat alle heidensche treurspelen oneindig overtreft. Alles vereenigde zich om mijne nieuwsgierigheid op te wekken en mij belang in te boezemen. Het drama van het Lijden, gedurende de middeleeuwen in alle christelijke landen in gebruik, dat de aartsbroederschap del Gonfalone heeft gespeeld in het Colyseum te Rome, is nu alom vergeten en wordt nog slechts bewaard in een onbekenden hoek van het tyroolsche gebergte.Ga naar voetnoot1) Was er meer noodig om mij te doen verlangen naar het oogenblik, waarop de uitvoering een aanvang nemen zou? Toen de deuren geopend werden, klommen meer dan 2000 tyroolsche boeren en Loerinnen de houten trappen op en drongen den schouwburg binnen. Aan de eene zijde bevond zich het bureau, aan de andere de ververschingskamer. In het midden der zaal stond een aantal banken achter elkander in de hoogte toenemende. Twee banken, met versleten groene kussens, maakte de eerste plaatsen uit; daarop volgden de tweede, de derde en de vierde. Voor de eerste bevond zich het orchest; daar zag men een draagbaar orgel en onderscheidene andere muziek-instrumenten. Voor het orkest eindelijk zag men het tooneel, dat met een gordijn afgesloten was. Op het gordijn was een oud man geschilderd, met de lier in de hand. Hij moest Orpheus voorstellen, en zijn naam stond in groote letters boven zijn hoofd. Velen zal misschien de heidensche figuur van Orpheus minder gepast voorkomen in een zaal, die aan de christelijke kunst gewijd is. Evenwel laat zich dit zeer goed verdedigen. Men vindt Orpheus en Bacchus zelfs is de Catacomben en waarom? Om den overgang van de heidensche mythe tot de christelijke werkelijkheid voor te stellen. Alvorens verder te gaan moet ik op eene omstandigheid wijzen, die veel bijdroeg tot den indruk, dien de voorstelling op mij maakte. Men had namelijk aan beide zijden eenige planken uit de houten wanden genomen, waardoor tamelijk groote openingen waren ontstaan. Behalve dat hierdoor de lucht voldoende ververscht werd, had men het oog op het omliggend gebergte, en de prachtige natuur bracht den toeschouwer in een voor het stuk zeer goede stemming. Op eens weergalmden drie kanonschoten door de dalen en spelonken; daarop deden zich drie klokslagen hooren. Het gordijn ging op, en het tooneel stelde een landschap voor, waarop een oud man heen en weder wandelde. Hij was van een lange gestalte, droeg een valschen baard, die zeer slecht vastgemaakt was, een groen buis en broek en groote schoenen; witte wollen handschoenen bedekten zijne handen. Spoedig verscheen een knaap en wat hij verhaalde bewees dat dit voorspel het offer van Abraham beteekende. Maar welk onmogelijk kostuum droeg die patriarch! Hij geleek op een veld- of boschwachter. Zal men, vroeg ik mij zelven af, aldus alle personen, die moeten optreden, kleeden? Abraham geleidde zijn zoon naar het altaar en trok zijn sabel. Eene hemelsche verschijning doet hem ophouden: aanstonds vertoont zich een ram. De zonderlinge aartsvader grijpt hem bij de hoornen, slaat hem den kop af, en het gordijn valt. Tweede voorspel. Een man, wandelende tusschen eene kudde schapen. Hij draagt lange witte haren, een blauwen broek, roode laarzen, den groenen hoed der bergbewoners, een grooten groenen stok, waaraan een groene zak hangt. Hij stelt den goeden Herder voor. Terwijl de muziek zich zacht doet hooren, zingt hij op een treffenden en zalvenden toon een lied, waarvan het refrein luidt: Weidet, meine Schäflein, weid't. Ihr seid meine grösste Freud. (Weidt, mijne schapen, gij zijt mijne grootste vreugde.) Hij teekent elk schaap met een rood kruis, ontdekt dat één schaap ontbreekt en drukt daarover zijne groote smart uit. Daarop begint hij het te zoeken. Maar op eens verschijnt het kruis op den Calvarieberg, waaraan het schaap hangt, dat ontbrak. Het gordijn valt. Nu begint het eigenlijke drama van het Lijden. Ik zal de verschillende deelen of tooneelen met cijfers aanwijzen en het onderwerp van ieder in het kort samentrekken. Tusschen iedere scène valt het gordijn, maar wordt bijna onmiddellijk daarna weder opgetrokken. 1. Jesus gaat door zijne leerlingen omringd naar Jerusalem, om er het H. Avondmaal te houden. De leerlingen volgen hem zwijgend. De houding dier heilige personen, vol eenvoudige en tegelijk ernstige waardigheid is uiterst treffend. Jesus is een hoofd grooter dan de grootste onder zijne volgelingen; hij is met recht een volksopperhoofd, dat aan de vorsten van het oude Germanië herinnert. De jonge boer, die deze rol vervult, is eene type der echte tyroolsche bergbewoners en speelt boven ieders verwachting! Ik kon nauwlijks gelooven, dat hij zijne moeilijke rol in twee dagen had geleerd, dat hij er op eene zoo volmaakte wijze in had kunnen doordringen en die uit het hoofd leeren. Maar koning Herodes. dien ik onder de pause sprak, verhaalde mij dat het inderdaad zoo was, en dat de boer, die deze rol gewoon was te spelen, het nog oneindig beter zou gedaan hebben. Christus draagt lange donkerbruine haren, een dikken baard, een langen blauwen jas en een rooden mantel. Drie gouden stralen schieten uit zijn hoofd, zooals men ze ziet op oude afbeeldingen. De leerlingen zijn eveneens gekleed; alleen verschillen de kleuren hunner kostumen. Hoogstwaarschijnlijk heeft men bij de samenstelling oude schilderstukken geraadpleegd. Niet een der leerlingen draagt laarzen of handschoenen. Christus houdt bijna altijd de handen gevouwen; eveneens doen zijne leerlingen. Zij spreken in verzen, welker groote eenvoudigheid volkomen voegt bij het tooneel, dat zij voorstellen, en dat een antiek karakter draagt. Het verhaal is geheel toonloos en daarom eentonig; de woorden klinken als regendroppels, die op een steen vallen. Deze wijze van reciteeren bewaart de eenheid der aktie en geeft een duurzamen indruk. De leerlingen treden langzaam voort; zij schijnen den grond niet te raken. Alleen Judas maakt eene uitzondering; hij heeft zijn plan gemaakt en toont door zijne houding, dat hij haast heeft het uit te voeren. Hij is geheel in het geel en heeft sandalen aan de voeten, waardoor men hem gemakkelijk van zijne medeleerlingen onderscheidt; in zijne hand draagt hij de beurs. 2. Het H. Avondmaal. Verklaring van het Onze Vader. Christus wascht de voeten zijner leerlingen en deelt het H. brood uit. Judas, een weinig ter zijde staande, drukt zijn twijfel uit over de godheid des Meesters. ‘Hij is een mensch zoo als wij; er is een sterk geloof toe noodig om te gelooven dat hij God is. Zou dit zijn bloed zijn, zooals hij ons gezegd heeft?’ Judas wordt dus niet voorgesteld als een verrader, die uit gewone beweegredenen handelt, maar als een twijfelaar, als een ketter. 3. Twee engelen verschijnen: twee sterke en welgevormde boerinnen in het wit gekleed met den rooden gordel en den driehoekigen gesp der tyroolsche vrouwen. In de rechterhand houden zij een langen stok, aan wiens boveneind een kruis bevestigd is; in de linker een grooten witten doek, gevouwen naar de wijze des lands. Zij zijn niet gevleugeld maar dragen bloemkransen. Zij blijven onbewegelijk op hare plaats, en zingen een oud liedje met het refrein: O overmaat van liefde! In den loop der voorstelling verschijnen de twee engelen, die een soort van koor uitmaken, altijd op het begeerde oogenblik, als de aandoening den hoogsten top heeft bereikt en het noodig is een al te sterken indruk eenigermate te verzachten. Zij verbinden den hemel met de aarde, tusschen wie zij de bemiddelaars zijn. Hare verschijning, altijd in dezelfde gedaante en met hetzelfde prachtige en toch eenvoudige lied, geeft een grootsch karakter aan de handeling en brengt troost daar, waar het hart door Jesus bitter lijden op 't grievendst gefolterd wordt. Het scheen mij toe alsof bij het verschijnen der engelen de zon door de wolken brak, en hare liefelijke stem doordrong mij geheel. Nooit zal dat Oh Uebermass der Liebe uit mijne herinnering verdwijnen. 4. Judas, reeds van zijn meester gescheiden, komt op het tooneel en houdt een alleenspraak. Er verschijnt een Phariseër, en deze geeft hem geld. 5. Het tooneel verbeeldt de zaal van den Hoogen Raad. Men ziet den Raad der Joden rondom Caïphas vergaderd; de Hoogepriester zit op een troon; achter hem bevindt zich eene kas, waarin de boeken van Mozes liggen. De doctoren der wet en de Phariseërs hebben rollen papier in de handen, waaraan zij witte katoenen handschoenen dragen. Hun kleed is een soort van kasuifel, rijk met goud versierd, hun hoofddeksel een mijter van zeer zonderlingen vorm. Zij stellen vrij goed de kleederdracht der joodsche priesters voor. Er heeft eene onderlinge beraadslaging plaats; Caïphas wordt zoo woedend, dat hij stampvoet en uitroept: | |
[pagina 196-197]
| |
‘als wij voortgaan met lankmoedig tegenover dien mensch te zijn, dan is het met onze wet gedaan.’ 6. Judas verschijnt en houdt eene alleenspraak; hij kan het met zich zelven niet eens worden, of hij al dan niet den Zaligmaker verraden wil. Een zwarte duivel met een gouden kroon op het hoofd vertoont zich, en zonder door Judas gezien te worden, plaatst hij zich achter hem en gesticuleert met zijne armen. Het is de geest des kwaads. Een herder in het groen gekleed, wiens hoofd door een nimbus omgeven is, verschijnt en raadt Judas zijn verraderlijk plan op te geven. Het is de goede geest. Die twee geesten betwisten elkander den ongetrouwen leerling. Satan, zich altijd achter Judas houdende, danst als een aap, gesticuleert met de handen om het hoofd van den Apostel en fluistert hem in het oor. Het spel wordt op eene bewonderingswaardige wijze volgehouden; het is het bestgeslaagde en meest samengestelde van alle tooneelen en heeft een uitwerksel, dat de beroemdste stukken van Shakespeare waardig is. De kwade geest overwint, terwijl de goede droevig zich verwijdert. De eerste hecht een koord aan den arm des verraders en sleept hem met zich voort. 7. De Zaligmaker verschijnt met Joannes, twee andere leerlingen en zijne moeder Maria. De boerin, die de laatste voorstelt, draagt een lilaskleurigen rok. met passementwerk belegd: op haar hoofd is een sluier vastgehecht, die op den rug afhangt. Uiterst moeilijk is hare rol, en toch zij vervult die met treffende juistheid. Zij vertoont niet de wilde hartstochten van eene Italiaansche, of de levendige droefheid van eene Fransche, maar de stille doch tevens indrukwekkende smart, die de figuur van Gods Moeder betaamt. Haar lijden is onmetelijk: zij kan slechts weenen, en als zij spreekt, dan is het op eenvoudigen, droefgeestigen toon. Jesus verkondigt haar zijn aanstaanden dood. In onbewegelijke houding drukt zij hare smart uit in afgebroken woorden. De Zaligmaker troost haar en zegt: ‘dat ik in den bloei mijner jaren de schuld van Adam ga betalen is de wil van mijn hemelschen Vader.’ Maria antwoordt: ‘ga en koop de wereld vrij, maar kies een dood, die niet te smartelijk is voor mijn hart.’ Jesus vervolgt: ‘de gedachte reeds dat men mijne handen en voeten aan een kruis zal hechten doet mij beven.’ Maria valt bijna in bezwijming. De leerlingen ondersteunen en verwijderen haar van het tooneel. 8. De twee engelen verschijnen en zingen het zoo schoone en vertroostende lied. 9. De berg der Olijven. Jesus met de drie leerlingen. Hij voorzegt den val van Petrus. De dag loopt ten einde, en de maan komt op. Jesus knielt met de leerlingen, de laatsten vallen in slaap. Dit tooneel is prachtig; geen spoor van overdrijving of gemaaktheid. Driemaal komt Jesus de slapende leerlingen wekken. In de tusschentijden bidt hij op den top eens heuvels. God de Vader verschijnt in de gedaante van een grijsaard; hij draagt schepter en wereldbol in de handen. Met eene ernstige stem vermaant hij Jesus om moedig te sterven. Het heen en wedergaan van den Zaligmaker; de troost, dien hij bij zijne leerlingen schijnt te zoeken; zijne jammerlijke verlatenheid te midden der ongelukkige wereld, die de goddelijke grootheid van zijne taak niet begrijpt, - dat alles wordt voorgesteld op eene wijze, die de ziel met diepe aandoeningen vervult, maar onvergelijkelijk schoon is hetgeen volgt. Terwijl de muziek eene schoone melodie speelt, verschijnt in een wolk een engel aan Jesus op het oogenblik, dat hij uitgeput ter aarde valt. De engel vertoont, den kelk en het kruis. Jesus staat langzaam op, neemt het kruis en den kelk, welken laatsten hij uitdrinkt. Er heerscht de stilte des grafs. Onbegrijpelijk plechtig oogenblik! De muziek begint weder; tallooze zuchten ontsnappen; de menschelijke zwakheid is overwonnen. Tooneelvoorstelling van het des Heeren, te Thiersen in Tyrol.
In de verte ontdekt men fakkellicht. Eene bende onder aanvoering van Judas komt over eene brug op Jesus af. Het tooneel krioelt van soldaten. Op het woord van Jesus: Ik ben het (dien gij zoekt) vallen zij allen ter aarde. Petrus slaat den neef van Malchus het oor af; Jesus geneest het en bestraft Petrus. Vier soldaten binden hem met ketenen en koorden en trekken hem naar de vier windstreken. Dat scheen mij een symbool van de verlossing der geheele wereld door zijn Lijden! De soldaten zijn ruw, zelfs al te ruw. De tyroolsche boeren verzaken hier niet genoeg hunne ruwheid. Zonderling, in liefelijke tooneelen zijn zij natuurlijk, in hartstochtelijke, onnatuurlijk. Men leidt Jesus over de brug, werpt Hem in het water, zoodat het op het tooneel terugspringt en trekt Hem er weder uit. De leerlingen gaan op de vlucht. 10. Het tooneel stelt voor een vergulde zaal, waarvan de wanden met landschappen zijn bedekt. Jesus wordt door soldaten binnengeleid om ondervraagd te worden. Hij zwijgt langen tijd, geeft eindelijk een zeer kort antwoord, waarom hij door de soldaten mishandeld wordt. Men geleidt hem naar den Hoogen Raad. Hier begint het moeilijkste gedeelte van de rol van hem, die Jesus vertegenwoordigt: hij moet eene verhevene waardigheid blijven behouden te midden van de mishandelingen en verwenschingen, waarvan hij het voorwerp is; zoodra hij zijne tegenwoordigheid van geest verliest, wordt hij een karikatuur. Het moet van den tyroolschen boer gezegd worden; hij vervult zijne rol uitmuntend. 11. Verloochening van Petrus. Men ziet een binnenhof; in het midden brandt een kolenvuur. Knechten en soldaten verwarmen zich. Petrus, door een dienstmaagd herkend, verloochent zijn meester; de haan kraait. 12. Petrus staat beschaamd. Jesus gaat over het tooneel en werpt een zwijgenden blik op hem. 13. Maria en Magdalena treden op. Zij troosten Petrus. Joannes komt hem den wanhopigen toestand des Zaligmakers mededeelen. Petrus schreit onophoudelijk. 14. Twee Phariseërs, geheime vrienden des Zaligmakers, en een jong prachtig gekleed ridder, wien zij den hoofdman van Capharnaüm noemen, als kwam hij zoo even uit het oostenrijksche leger, beramen middelen om Jesus te redden. De Phariseërs spelen goed; de hoofdman is een middelmatig acteur; het is duidelijk dat hij een uit het hoofd geleerde les declameert. 15. Zitting van den Hoogen Raad. Caïphas is voorzitter. Vier beulen brengen Jesus voor. Hij zwijgt op alle vragen. Twee getuigen in zwarte geborduurde mantels treden tegen hem op. Men voert Jesus weg. Judas verschijnt als een wanhopige; hij werpt de beurs te midden der Phariseërs, die haastig op zijde springen, om er niet door getroffen te worden. Judas verwijdert zich, terwijl de hoogepriester hom naschreeuwt: ‘ga heen, ellendeling, sterf als een hond; alle duivels wachten u.’
(Wordt vervolgd.) |
|